Amelanders staan samen sterk
Wat hebben Gerris Adis, Pieter Botis, Cornelis Dircks, Minne Douwesz, Wapke Eelkens, Hendrik Foppis, Piers Jelles, Cornelis Cornelisz de Jongh, Jan Jurjaensz Rosée, Zelis Pietersz Kouwenhoven, Hendrik Jacobsen Nagtegael, Jacob Gersz Nagtegael, Jan Nobel, Arent Heeres Schol, Lourens Heere Schol, Geert Sips en Eelcke Spanjaert met elkaar gemeen? Het eenvoudige antwoord is: ze komen allemaal van Ameland, het wat minder voor de hand liggende antwoord luidt: ze voeren met een groot aantal anderen in konvooi naar de Oostzee in 1713.
Door Richard Keijzer
Sont tolregister 1713
Op 18 april verzamelden de deelnemers aan het konvooi zich op de rede van Texel. Daar kregen ze instructies om als een georganiseerde groep naar de Oostzee te varen. Een complete lijst van deelnemers aan dit konvooi is te vinden in het Stadsarchief van Amsterdam. Op die lijst zien we ook dat het gezelschap op 3 mei 1713 in zee is gestoken. Uit de Sont Tolregisters wordt gehaald dat de schepen op 18 of 19 mei 1713 door de tolgaarders zijn geïnspecteerd.
Het hele konvooi bestond uit 167 schepen met 1390 man aan boord. Een dermate grote groep kon niet in één dag de tolprocedure van de Sont doorlopen, vandaar dat het werk over twee dagen moest worden uitgesmeerd.
Het varen in een konvooi werd strak geleid. De leiding berustte bij drie schepen, te weten de admiraal – algehele leiding, de vice-admiraal – de rechterhand van de leiding en de schout-bij-nacht, in het Engels rear-admiral geheten. Het schip van deze kapitein voer ’s nachts aan de staart van het konvooi, op de uitkijk naar achteropsluipend ongewenst volk. Deze drie zorgden dus voor de beveiliging van het konvooi. Maar… waren drie schepen wel voldoende voor die klus? Het antwoord is: ja, want een deel van de koopvaardij was in die tijd goed bewapend. Uit de konvooilijst blijkt, dat alle schepen bij elkaar de beschikking hadden over 140 vuurmonden, kanonnen dus, die kogels van 2, 4 of 8 pond konden afvuren. Een piraat bedacht zich wel twee keer voordat hij zo’n groep zou aanvallen!
Sonttolkonvooi bij Helsingor
Droevige ruine
Piraten waren in het begin van de 18e eeuw niet echt bang. Zwaarbewapend waren ze ook, zoals blijkt uit een brief van kapitein Claes Klomp van ‘s Lands Schip de Batavier (een oorlogsbodem). Klomp schreef op 20 mei 1705 wat er een dag eerder was gebeurd met een konvooi. “We sagen de droevige ruine van een convoy dat door drie Fransche piraten met 70: 60: en omtrent 40 stukken geattaqueert en genomen wiert”, schreef Klomp. Hij doet de sterke aanbeveling dat konvooien voortaan uit meer schepen moeten bestaan en dat ze beter bewapend dienen te worden.
De bewapende schepen van een konvooi hoeven zich maar op één kant te richten, de zeezijde. De groep schepen volgde naar de Sont grotendeels de kust en van die kant was meestal geen gevaar te duchten. Alleen riviermonden konden de onprettige verrassing van een stel piraten opleveren.
De onderdelen van een konvooi werkten nauw samen. Er bestond een heel stelsel afspraken, het Seinreglement, om alle deelnemers te laten weten wat er aan de hand was en hoe er gezeild diende te worden.
Overdag werd gevlagd, terwijl ’s nachts met lantaarns werd gewerkt. Dat ging goed, tenzij er mist hing. In dat geval werd gebruik gemaakt van kanonschoten. Iedere deelnemer aan het konvooi was verplicht om de seinlijst uit het hoofd te leren en de regels strikt te volgen.
Juffrouw Maria Magdalena
Als een schip werd aangevallen door piraten, liet dat een diepe indruk achter op de opvarenden. Een glimp van de gebeurtenissen is op te vangen in het relaas van de bemanning van de Juffrouw Maria Magdalena van de Amelander kapitein Cornelis Hennis. In september 1713 had Hennis goederen geladen in Danzig en voer hij terug naar Nederland. De bemanning omschreef de lading als “een party Rog, een party Tarw en eenige balen Wol”. In de Sonttolregisters komen we Hennis, geschreven als Hennings, tegen op 26 september 1713, met de gemelde lading.
Een scan met Cornelis Hennis uit het Sonttol van 29 september 1713
De reis terug verliep zonder problemen, tot het schip bij Harshals (tegenwoordig Hirtshals geheten en bekend als havenstad waar de veerboot naar Noorwegen afvaart) aankwam. Zie foto hieronder met kustlijn Jylland bij Hirtshals. De bemanning verklaart voor de notaris in Amsterdam het volgende:
Renconreerden aldaer een schip dat haer toescheen een Sardammer maeksel te sijn, door welkers volk wierde geroofft:
een vatje boter
eenige ponden kaersen
een halff uurs glas
eenige brooden
eenige worsten
een sarving
eenige lijnen, marlijnen en zeijlgaeren
eenig nieuw touwerk dat op 'dek lag
een dubbelt vatje jopenbier dat den schipper toequam
een rokje, twee hembden en een broek en een kam van de stuurman
een paar leersen en een memorieboek van de hoogbootsman
een nieuwe muts van de cocq
een rokje een een hembtrok van een haerer metroosen
en van de jonge een hembt
Op dat moment zei de stuurman, dat hij de adjudant van het andere schip kende, wist dat ze uit Bergen (Noorwegen) kwamen en dat het een schande was dat zij aan het plunderen waren geslagen. Het nieuwe touwwerk werd teruggegeven en de rooftocht door het schip werd gestaakt. De rest van de buit werd wel meegenomen...
Het had nog erger kunnen zijn, want toen het andere schip wegvoer, bemerkte de bemanning pas dat er 24 à 26 stukken geschut verdekt opgesteld stonden. Voor hetzelfde geld zou de Juffrouw Maria Magdalena tot zinken kunnen zijn gebracht.
En kapitein Cornelis Hennis? Die ging net zo hard weer terug naar de Oostzee, om handel te drijven.
Typisch een stoere eilander die zich niet makkelijk liet afschrikken door ruw volk op zee.
Dit artikel komt uit De Sneuper 111, het ledenblad van Historische Vereniging NO-Friesland, en is met toestemming van de auteur geplaatst.