De riskante reis van Cornelis de Vries
In een uitgave van het blad de Blauwe Wimpel werd dit artikel gevonden. Het is aanvankelijk geschreven door Klaas Kemp uit Wormer. Klaas Klemp heeft na de oorlog enige tijd als werktuigkundige bij de HSM gevaren. Hij raakte gefascineerd door de verhalen die hij in de vijftiger jaren aan boord hoorde van de oudgedienden die de oorlog op zee hadden meegemaakt en zelfs aan boord van de “Nigerstroom” hadden gevaren. Kemp heeft een boek geschreven met verhalen over de schepen van HSM in oorlogstijd. Dit verhaal is er één van. Het verhaal is bewerkt door A.R. Kelder. Jacob W. de Vries had het in bezit en bracht het bij mij. Het lijkt me juist om dit verhaal van de eilander kapitein Cornelis de Vries in ons jaarboekje te publiceren. Dit als een vervolg op de vele verhalen die er zijn over eilanders op zee tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Cornelis de Vries
Cornelis (Kees) de Vries is een zoon Eeuwe de Vries en Trijntje Nobel. Eeuwe de Vries (vuurtorenwachter) en Trijntje Nobel kregen 12 kinderen, 7 jongens en 5 meisjes. Tijdens de eerste wereldoorlog verliezen ze hun zoon Eeuwe de Vries, die dan als tweede stuurman vaart op de ss “Hilversum”. Maar ook Jacob, Cornelis, Sijtze en Jan gaan naar zee en worden alle vier kapitein op de koopvaardij. Ook in ons boekje van 2007 hebben we dit al beschreven. In ons jaarboekje van 2017 hebben we verder beschreven hoe de eilanders Jan de Vries en Jan Engels, respectievelijk kapitein en eerste stuurman van het ss “Ootmarsum”, het leven verloren toen dit schip op 23 november 1940 werd getorpedeerd.
Nu dus aandacht voor de zoon Cornelis de Vries. Cornelis, Kees genoemd, is geboren op 8 november 1888. Hij trouwt op 29 december 1917 met de in 1892 op Ameland geboren Antje Visser, dochter van Harmen Visser en Grietje de Boer. In 1918 wordt hun eerste kind geboren, een zoon Eduard. Daarna verhuist het gezin naar Amsterdam en worden daar nog 3 kinderen geboren. In 1920 Herman, in 1922 Cornelis en in 1923 een dochter genaamd Greta Trijntje. Ook tijdens de oorlog wonen Cornelis en Antje in Amsterdam. Cornelis is bij het uitbreken van de oorlog kapitein op het nieuwe schip van de HSM ms “Nigerstroom”. Pas in 1946 keert hij terug in Nederland na een afwezigheid van bijna 6 jaar. Helaas overlijdt Antje enkele jaren daarna op 19 mei 1950. Zij is dan nog maar 57 jaar oud. Het gezin krijgt kort daarna nog een klap te verwerken want op 6 augustus 1951 overlijdt zoon Cornelis in Jakarta (Indonesië). Vader Cornelis verhuist later naar Haarlem waar hij op 7 mei 1981 op de hoge leeftijd van 92 jaar overlijdt.
Cornelis "Kees" de Vries
MS “Nigerstroom”
Het ms “Nigerstroom” van de Hollandsche Stoomboot Maatschappij, gebouwd in 1939 door de werf C. van der Giessen en Zn in Krimpen a/d IJssel maakte haar derde reis in haar bestaan toen ze op 6 april 1939 op de rede van Duinkerken voor anker ging. Hier werd het schip op contrabande gecontroleerd door de Franse autoriteiten. Het schip was uitgerust met een achtcilinder viertaktmotor van Werkspoor van 4800 apk. Het schip had in Beunos Aires 97.079 balen lijnzaad geladen. De lading woog 5910 ton en was bestemd voor 3 bedrijven in Nederland. Helaas zouden deze mensen nooit hun lading lijnzaad ontvangen. Het schip was in feite ontworpen voor de vaart op West-Afrika. Maar door de oorlogsomstandigheden was er in het gebied weinig lading zodat de rederij had besloten uit te wijken naar Argentinië waar het lijnzaad was ingeladen. De controles in Duinkerken leidden tot zeer lange wachttijden ook voor de “Nigerstroom”. En zo lag het schip op 1 mei nog steeds op de rede van Duinkerken waar het steeds gevaarlijker werd voor de schepen en hun bemanningen.
Het uitbreken van de oorlog
Op 1 mei 1940 kwamen er al veel Duitse vliegtuigen over die door de Franse luchtafweer vanaf de vaste wal onder vuur werden genomen. Daarbij kwamen granaatscherven op het dek van de “Nigerstroom” terecht. Op 3 mei werd er zelfs 14 uur continu geschoten op de overkomende vliegtuigen. Toen kwam op 10 mei 1940 het bericht dat ons land in oorlog was met Duitsland. De kapitein kreeg opdracht om naar Le Havre te varen omdat het schip niet meer naar ons land kon komen.
Hier kwam het schip op 11 mei aan. Na vier dagen op verdere orders te hebben gewacht kwam het bericht dat het schip naar Brest moest waar het dezelfde dag bij de Boie de Rochunel ankerde. Duidelijk werd dat de verbindingen met Nederland waren verbroken en men afhankelijk was van de berichten van het agentschap te Bordeaux.
Pas in namiddag van 4 juni ging de “Nigerstroom” anker op en vertrok naar Bordeaux, maar het schip moest de volgende dag bij Le Verdon aan de monding van de Gironde opnieuw voor anker gaan en daar wachten op verdere berichten. Tien dagen later was er nog niets vernomen over een nieuwe bestemming en men telefoneerde met Bordeaux ook omdat er zorgen waren over de geringe voorraad brandstof aan boord. Na aandringen bij de autoriteiten kreeg het schip 50 ton dieselolie.
Vervolgens kwam er een loods aan boord om het schip naar Pauillac te brengen, gelegen aan de Gironde, halverwege de afstand Bordeaux tot zee, waar een Shell raffinaderij was. Daar werd het opnieuw wachten en vergeefs proberen om verbinding met het agentschap te krijgen. Na twee dagen kwamen ’s avonds twee Nederlandse ingenieurs van Shell aan boord met het verzoek hun families in te mogen schepen om naar elders te vertrekken. Volgens hun inlichtingen konden de Duitsers ieder moment Bordeaux innemen.
Kapitein de Vries stelde de heren op de hoogte van de problemen die ondertussen waren ontstaan. Er was volstrekt onvoldoende brandstof aan boord voor een lange reis en bovendien wist niemand waarheen je zou kunnen varen. De “Nigerstroom”verbruikte bij volle vaart ongeveer 600 liter per uur en dus was er flink wat nodig. De beide ingenieurs gingen direct terug naar de raffinaderij en stelden de heer Vethake, de directeur van de Shell-raffinaderij, op de hoogte van de problemen aan boord van de “Nigerstroom”. Achteraf kun je vaststellen dat het doortastende optreden van de heer Vethake ervoor heeft gezorgd dat niet alleen heel wat mensen in veiligheid werden gebracht maar ook de Nederlandse koopvaarder “Nigerstroom”niet in Duitse handen viel.
De reis naar Engeland
De volgende dag, 19 juni 1940, kwam er in de voormiddag een lichter langszij met 150 ton dieselolie. Hoewel de brandstof niet geheel voldeed aan de specificaties werd het toch ingenomen. Er was geen andere keus. Tijdens het bunkeren werd bekend dat de Duitse troepen Parijs hadden ingenomen.
Al spoedig kwamen het Shellpersoneel en hun gezinnen aan boord, 31 personen, allemaal Nederlanders. Om twee uur ’s middags werd het anker gelicht en met de loods aan boord werd de Gironde afgevaren naar Le Verdon. Daar ging het schip rond half zeven voor anker. Op instructie van de Nederlandse consul daar moest het schip niet minder dan 240 Nederlandse vluchtelingen aan boord nemen.
De hele nacht vlogen Duitse vliegtuigen over de ten anker liggende schepen. Op de morgen van 20 juni kwam een ferryboot met ca 500 Engelse, Franse en Belgische vluchtelingen langszij. Onder de vluchtelingen waren Engelse officieren, een assistent van de consul, de heer Schut, Albert Milhado, later bekend geworden via de radio en de zwemkampioene Willy den Ouden.
Onder de ingescheepten was ook de heer Macintosh, directeur van het kantoor van General Steam Navigation Company te Bordeaux. Hij maakte een verslag van de reis met de “Nigerstroom”en zond dit verslag in juli 1943 aan de Commissie voor oorlogsonderscheidingen te Londen.
De heer Macintosh was met zijn landgenoten net aan boord van de “Nigerstroom”toen zij allemaal met hun aan boord gehesen bagage weer terug werden verwezen naar de ferryboot. De dekdienst had het er maar druk mee terwijl de hemel wit zag van condensstrepen van overkomende vliegtuigen. De heer Macintosh ging met een vlet naar de wal om opheldering te vragen. Hij kwam terug met een Naval officier die gelastte dat alle mensen en bagage weer aan boord moesten worden genomen. Zonder morren ging de bemanning weer aan de slag.
Plotseling werd op het schip bekend dat de Duitsers al in La Rochelle, op betrekkelijk korte afstand van Le Verdon, waren en dit zorgde voor erg veel onrust onder de vluchtelingen.
Voor de bemanning werd het steeds moeilijker om met zoveel mensen om hen heen hun werk nog behoorlijk te doen. Kapitein de Vries nam wel een grote verantwoordelijkheid op zich door zoveel mensen aan boord te nemen dat normaal 24 passagiers kon vervoeren. Tegen de avond kwamen er twee officieren en seiners van de Engelse marine aan boord. Deze laatsten waren onmisbaar om de Aldislamp en verdere seinapparatuur te bedienen omdat alles in code moest gebeuren.
Om half twee werd het anker gehesen en begon de reis met een overvol schip op weg naar Engeland. De Franse loods werd om kwart over drie ontscheept en de “Nigerstroom”begon een zigzagkoers te varen welke in grote lijnen evenwijdig liep aan de Spaanse noordkust. Dit werd gedaan om zo vlug mogelijk uit het bereik van de Duitse vliegtuigen te komen. In het midden van de Golf van Biskaje werd koers gezet naar Engeland.
Op het schip deden onder de honderden vluchtelingen de vreemdste geruchten de ronde. Het was net als tijdens de oorlogsdagen in ons land. Er zouden tijdbommen onder in het schip liggen, de “vijfde colonne” was aanboord en zou iedereen gevangen nemen en het schip terugvaren en overleveren aan de Duitsers. De koers was ook aanleiding om te vertellen dat op dat men op de Atlantische Oceaan zou moeten overstappen op een ander schip met bestemming Canada. Afijn, er werd veel bedacht en rond verteld!
Ondertussen werd het weer steeds slechter en op het overvolle dek was onvoldoende ruimte waar men kon schuilen voor de regen. Besloten werd de laadbomen neer te laten zodat met pressennings een soort tenten op de luikhoofden ontstonden waar vrouwen en kinderen konden schuilen, die geen goed onderkomen hadden. De bemanningsleden hadden, niet één uitgezonderd, hun hutten en kooien ter beschikking gesteld. Zelf sliepen zij aan dek of op de balen lijnzaad in het ruim. Ook hadden ze hunzwemvesten afgestaan om zoveel mogelijk de mensen rustig te houden. Aan het geweldige geluid van de scheepsmotor kon je horen dat de “Nigerstroom", tijdens deze nacht een hoge vaart liep, tot wel zo’n 17 mijl.
Op de “Nigerstroom” kon je helemaal rond het midscheepse dekhuis lopen. In het dekhuis, rond de machinekamerschacht en de kombuis, liep een U-vormige dienstgang waaraan de verblijven en de hutten lagen. In de dwarsscheepse dienstgang waren het kantoor van de eerste stuurman, de winkel en enkele hutten van bedienden en ook de toegang tot de twee kleine koelruimten van het schip.
Bij het uitdelen van drinkwater werd een lange rij gevormd van het achterdek via de bakboordsdienstgang door de dwarsgang voor in de midscheeps en dan weer door de stuurboordsgang langs de kombuis. Hier werden de flessen weer gevuld. Deze verkeersregeling bood ook bescherming bij eventuele luchtaanvallen en de hele reis werd dit zo gedaan en het werkte prima. Natuurlijk werd er gemopperd maar het was de enige manier om zo’n 800 mensen van drinkwater te kunnen voorzien. De vluchtelingen organiseerden zelf ook veel om alles in goede banen te leiden. De koks werden geholpen en de dames hielpen mee in de pantry.
De heren van de Shell en de heer Schut van het Nederlandse consulaat maakten bonnen voor soep, rijst, brood en thee die zij uitreikten vanuit het kantoor van de stuurman. Het verstrekken van warme maaltijden, welke met veel moeite en improvisatie bereid werden, zorgde ook voor onvoorziene problemen. Er was immers niet genoeg “kommaliewant” (borden, eetgerei e.d.) . Er moest daarom van alles worden gebruikt dat maar enigszins hiervoor dienst kon doen. In lege blikken werden soep, gebakken aardappelen en gebraden vlees vervoerd. Overigens was het eten prima en was er veel lof voor de koks, die voor een gigantische klus stonden. De stemming bleef goed, er werd gezonden en bijna niemand dacht meer aan het gevaar van U-boten en vliegtuigen. Bovendien knapte het weer op.
Onderweg werden echter wel SOS-seinen opgevangen van schepen die onder de Franse kust door vliegtuigen of U-boten werden aangevallen. Later bleek dat sommige schepen, die tegelijk met de “Nigerstroom” waren vertrokken, maar een koers onder de Franse kust hadden gekozen waren getorpedeerd. De koers die kapitein de Vries zo doordacht had uitgezet, heeft zonder enige twijfel aan schip en opvarenden een veilige reis geboden. Kapitein de Vries is hiervoor ook terecht onderscheiden.
Later werd in de chaos vernomen dat de “Nigerstroom”getorpedeerd zou zijn, het bleek echter dat dit het ss “Berenice” van de KNSM betrof. Het schip was eveneens onderweg van Gironde naar Falmouth. Op 21 juni 1940 in de monding van het Kanaal, vond op dit schip een geweldige explosie plaats. Het schip zonk binnen enkele minuten. 18 Bemanningsleden en 21 passagiers kwamen hierbij om het leven. Slechts 1 passagier en 5 bemanningsleden overleefden de ramp. Kapitein A. Huygens overleed aan zijn verwondingen aan boord van de Nederlandse coaster “Nettie”, die de drenkelingen wist op te pikken. Hij werd later in Falmouth begraven. Onder de passagiers bevonden zich de schildertekenaar Tjerk Bottema (bekend van schoolplaten) en de dichter H. Marsman. De vrouw van Marsman was de enige passagier die werd gered. En wie kent niet het bekende gedicht van Marsman : “Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig laagland gaan…..”. De ware oorzaak van de ontploffing is nooit opgehelderd.
Op 22 juni 1940 arriveerde de “Nigerstroom” te Falmouth aan de Engelse zuidkust. Om ’s middags 1 uur begon men met het ontschepen van de vluchtelingen. Men kwam er toen pas aan toe om alle vluchtelingen te tellen. In totaal waren 751 mensen in veiligheid gebracht waaronder ook Joodse families. De heer Macintosh bedankt in zijn verslag ook de constructeurs van schip en machine. Immers met deze hoge belasting en snelheid had het schip en de machine het uitstekend gedaan. Met een dergelijk aantal mensen aan boord en veel te weinig reddingsmiddelen zou machineschade tot een ware ramp hebben geleid.
De Nigerstroomwordt de haven van Southampton binnengesleept met een groot gat, ontstaan na de aanvaring in de nacht van 23 op 24 augustus 1946.
Hoe het verder ging met de “Nigerstroom” en kapitein Cornelis de Vries
Het schip “de Nigerstroom”overleefde met haar bemanning de oorlog. Er werden tal van reizen onder gevaarlijke omstandigheden gemaakt. We noemen slechts een klein deel van de havens die het schip tijdens de WO II heeft aangedaan. In 1942 zien we het schip in Sydney, Newcastle, Liverpoo, Calcutta, Colombo, New York en Glasgow. In 1943 weer New York, Clyde, Gibraltar, Suez en Aden (hierover volgt nog een verhaal van een bemanningslid). Port Said, Alexandrie, Suez en dan in 1944 weer naar Liverpool, Glasgow, Beunos Aires, Liverpool, Malta en Trinidad. In mei 45 Curaçao, Southend en Dover. In augustus 1945 Lagos. Mombasa, Durban en tenslotte in maart 1946 eindelijk IJmuiden en Amsterdam.
In totaal werd er door het schip tijdens de oorlog 147.371 ton aan vracht vervoerd en verder 678 personen deels ook militairen.
Verhaal van lichtmatroos Leendert Don
Na mijn verlof in London kwam ik op 28 Maart 1943 aan boord van de “Nigerstroom” die in de haven van Glasgow lag. Een juweeltje van een schip gebouwd in 1939 voor de Hollandse Stoomboot Maatschappij te Amsterdam. Ieder had zijn eigen hut en ook een prachtige gelegenheid waar je heerlijk een douche kon nemen en ook op je gemak naar de wc. kon. Tegenover de "Stad Haarlem" waar je je moest aankleden als een eskimo, als het erg koud was, om naar de wc. te gaan. Ook had het schip accommodatie voor 24 passagiers.
In 1943 was het lang zo gevaarlijk niet meer als in 1940, 41 en 42 omdat men nu met radar enz. de U-boten tot zinken kon brengen. Ook was de "Nigerstroom” een snel motorschip en was het mogelijk om in sneller konvooi mee te varen. Maar in mei 1943 beleefden we nog een avontuur omdat we een van de eerste schepen waren die van Gibraltar naar het Suez Kanaal doorstoomde. De krijgskansen waren gekeerd in het voordeel van de geallieerden en men kon nu het Suezkanaal weer bereiken via de Middellandse zee. Wel in konvooi natuurlijk.
We waren in een konvooi van maar vier schepen maar we hadden een groot aantal escort schepen, meer dan we ooit hadden gezien, en we voelden ons tamelijk veilig. Kan me niet herinneren of we toch aangevallen werden op die reis. Maar in ieder geval kwamen we behouden aan in Port Said en ging de reis verder zonder konvooi naar Karachi.
In september 1943 in Liverpool namen we een aantal passagiers aan boord en daar onder bevond zich ook een dochter van Haile Selassie, de Keizer van Ethiopië. Ze had twee kinderen bij zich en een broer. Haar man was geloof ik gesneuveld in den oorlog tegen de Italianen. Het was een aardige vrouw en had er niets tegen om met ons af en toe een praatje te maken.
De gezagvoerder was Kapitein de Vries en dat was een fijne man. De rest van de officieren waren ook zeer gemoedelijk dus het was een plezier om daar aan boord te zijn. Ik was als lichtmatroos aangemonsterd in Glasgow, 28 maart 1943, maar de bootsman, een zeer bekwaam zeeman had mij in het oog gehouden en voordat we uit Liverpool vertrokken monsterde ik aan als matroos. Ik was 18 jaar oud, bijna 19, en voelde dat ik nu eindelijk bij de "grote" jongens behoorde. Maar, ik had nog veel te leren.
De dochter van Haile Selassie ging van boord en Port Said en we hebben zonder verdere avonturen de reis voortgezet.
Jan J. de Vries (met dank aan Jacob de Vries)