De Slenk
Door André Staal
Ter oriëntatie
De Slenk was een geul tussen Ballum en Nes op Ameland. De geul verdeelde het duingebied van de genoemde dorpen. Bij storm stroomde het water hier rechtstreeks van de Noordzee naar de Waddenzee. Tijdens een storm in 1686 dreef hier een schip vanaf de Noordzee het wad op. Het eiland bestond in die tijd uit drie delen. In het oosten lag nog het Oerd. Door het aanleggen van stuifdijken kwam aan deze situatie een eind. Daarvoor moest men van Nes naar Ballum de Slenk oversteken en dat was niet altijd zonder gevaar. Door bedijkingen is de Slenk getemd. In de polder ten westen van Nes en de Briksduinen is De Slenk nog duidelijk herkenbaar. Voor de afvoer van regenwater ligt er onder de weg van Nes naar Ballum een duiker. Dit zal ook de plaats zijn waar vroeger een brug lag.
De Slenk op de kaart van De la Rive in 1737
Mislukte oversteken en ongevallen
1781 Op 20 oktober verdronken twee knechten in De Slenk. Ze waren met twee paarden en een wagen onderweg van Hollum naar Nes. De paarden met de wagen met daarop een jongetje kwamen veilig op het droge.
1785 Op 12 maart verdronk op het wad bij de Slenk een Zeeuwse schipper. Hij was lopend uit Nes naar zijn schip op Het Schorem gegaan en in een sneeuwbui verdwaald. De volgende dag werd hij bij De Slenk gevonden.
1785 Op 7 september verdronken twee jongens uit Nes bij het baden in de Slenk.
1795 Op zondag 29 november verdronk de doopsgezinde diaken Sipke Jurjens op de terugweg van de Vermaning te Ballum in de Slenk.
1801 In deze winter verdronk de Doopsgezinde leraar Arnoldus Abelsz. Veenema in de Slenk. Na in de Vermaning te Ballum gepreekt te hebben was hij onderweg naar Nes.
1840 Op 19 oktober verdronk Klaas Gabbes Appelman in de Slenk.
Meer over het drama van 1840
Klaas Gabbes Appelman was geboren op 25 juni 1807 te Hollum als zoon van Gabbe Gerrits Appelman en Hylkjen Gerbens Nijboer. Hij was verloofd met Betske Douwes Hennes. Betske was een dochter van Douwe Klaasen Hennes en IJmme Klaasen Bakker. Op 19 oktober 1840 ging Klaas naar de burgerlijke stand te Nes in verband met zijn voorgenomen huwelijk met Betske. Op de terugweg reed hij met vijf Hollumers mee op een wagen bespannen met twee paarden. Door een noordwester storm was de Slenk een diepe en snelstromende geul geworden. Mede door de duisternis kwamen ze te zuidelijk en te diep in de Slenk terecht. Door de stroom werd de wagen met de paarden meegesleept. Drie medereizigers wisten zich met een van de paarden te redden en sloegen alarm in Nes. Voerman en kastelein Johannes Lolkes Wagenaar wist te paard nog twee man van de wagen in de Slenk te halen. Daarvoor moest hij twee maal de vervaarlijk stromende Slenk in om ze een voor een te redden. Voor Klaas kwam de hulp te laat.
Het krantenbericht over de redding door Wagenaar eindigde met de volgende volzin: “De edele zelfvoldoening van het hart en de vergelding des hemels mogen het loon zijner kloekmoedigheid en menschlievendheid zijn.” Wagenaar ontving voor zijn redding in dit ondermaanse een medaille in de orde van de Nederlandse Leeuw.
De Slenk als ankerplaats
In de zeventiende, de achttiende en de negentiende eeuw was de Slenk in gebruik als ankerplaats. De plek was echter niet geschikt om te overwinteren omdat er tegen de Noordzee geen enkele beschutting was bij storm. Dat heeft Klaas Sijmons Burga tot zijn schande ontdekt. Zijn schip lag met turf geladen bij de Slenk voor anker toen er op 4 december 1823 een storm opstak. De boot van Sijmons dreef weg en eindigde als wrak op het oosteind. Na de aanleg van de stroomleidam bij de Ballumerbocht verdween de Slenk als ankerplaats.
Stuifdijken
In 1808 werd begonnen met het aanleggen van een dijk door de Slenk. Het dijktracé kwam te liggen tussen de zuidelijk uitlopers van de duinen aan weerskanten van de Slenkvlakte. Dit werk was aangenomen door Jacobus Kok uit Nes. Echter op de zevende december van datzelfde jaar brak de dijk en ontstonden er diepe gaten.
Pas in 1828 werd opnieuw met de aanleg van een stuifdijk begonnen. Om meer zand te vangen met behulp van rijsschermen werd door Waterstaat voor een noordelijker tracé gekozen. Door stormtijen vorderde het werk slecht. Een zomerstorm op 18 en 19 augustus 1844 sloeg een groot gat in de stuifdijk. Het Rijk stelde geld beschikbaar om de doorbraak te dichten en de dijk te verzwaren. Pas nadat in 1846 begonnen werd met het mollen was de zaak in 1851 voor mekaar. Een verslag uit 1848 meldde dat de stuifdijk ten noorden van de Slenk zich goed hield. De stuifdijk had toen een hoogte van 3.10 ellen boven gewoon volzee. De breedte van de kruin bedroeg toen 3 el. In 1849 werd de stuifdijk sterker en breder door het natuurlijk aanstuiven van zand en het gebied aan de zuidkant begon een groene vlakte te worden.
Op de topografische kaart draagt de dijk de naam Môchdijk. Môchen is Amelands voor mollen. En mollen is het met een molbord/ mochbô’d opschuiven van zand. Voor de nieuwe stuifdijk vormden zich duintjes.
In de Leeuwarder Courant van december 1883 stond de schade vermeld die een storm op 13 december had aangericht aan de stuifdijken. In de krant van acht januari reageerde aannemer Foppe Gabbes Scheltema. Scheltema nam Rijkswaterstaat in bescherming door te wijzen op de grote lengte van deze stuifdijken. En passant verweet Scheltema de Amelanders dat ze hun vee niet uit de duinen weerden waardoor de aanplant werd vernield. Daardoor raakte de Slenkweide meer en meer ondergestoven. In 1890 werd langs het strand nog de Zwanewaterstuifdijk aangelegd.
Stenen oeverwerk
In 1843 werd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken de aanbesteding aangekondigd van het aanleggen van een stenen oeverwerk ten westen en ten oosten van de Slenk. In 1844 werd dat werk verder uitgebreid en aanbesteed voor 4400 gulden. Het uitgevoerde werk was blijkbaar van goede kwaliteit want de winterse stormen van eind januari 1845 veroorzaakten geen schade. Wel werd de stuifdijk door de Slenk beschadigd. In de aanbesteding van 1845 werd ook het bezoden en bekrammen van een deel van de oevers van de Slenk opgenomen. Deze werken kwamen zonder schade door de winter van 1846. In 1851 werd een verdere uitbreiding van het oeverwerk aanbesteed. In die aanbesteding was ook opgenomen het verhogen en verzwaren van de stuifdijk door de Slenk.
De kaart van Jacob Swart uit 1883
Hoewel de kaart een wel zeer globale indruk van Ameland geeft, is duidelijk te zien hoe smal Ameland in 1883 was ter hoogte van de Slenk. Verder is op deze kaart duidelijk de vlakte tussen de Kooiduinen en het Oerd herkenbaar. In het wad staat de Dam van Teding van Berkhout aangegeven.
De zeedijk
Door de Staten van Friesland werd in 1926 het waterschap Nes-Buren opgericht. Het oogmerk van de Staten was het aanleggen van een acht kilometer lange dijk. De dijk moest een hoogte van 3.70 meter boven volzee krijgen. De nieuwe dijk moest aansluiten op de zeedijk van het waterschap De Grieën en op de Kooiduinen ten oosten van de Kooiplaats. De kosten werden geraamd op fl. 345.000. Het nieuwe waterschap moest dan zorgen voor de rente en aflossing van fl. 100.000. De rest van het bedrag werd verdeeld over de provincie en de departementen Waterstaat en Binnenlandse Zaken.
De eerste spade
Hoewel de werkzaamheden al waren begonnen, kwam minister Van der Vegte op 22 mei 1929 naar Ameland om de eerste spade te steken bij de Slenk. Minister Kan van Binnenlandse Zaken kon niet aanwezig zijn. Voordat de minister de spade in de grond stak, hield hij de volgende korte toespraak:
“Mijnheer de Dijkgraaf!
U hebt me hier aangesteld als grondwerker en aangezien van een grondwerker wordt verlangd, dat hij werkt en niet een redevoering gaat houden, zal ik het hier nagenoeg bij laten, vooral ook, daar ik later op den dag nog wel gelegenheid zal krijgen een en ander te zeggen. Ik zal mij van mijn taak kwijten, mede namens mijn ambtgenoot Kan, die hier wel vertegenwoordigt is maar niet tegenwoordig. De reden ligt voor de hand. Natuurlijk is hij in de eerste plaats wegens ambtsbezigheden verhinderd, maar voorts zal hij ook gevreesd hebben, dat hij evenals ik zou worden aangesteld als grondwerker en dat hij het er niet goed zou afbrengen. Ik heb in dezen meer moed en hoop het er zo goed af te brengen dat mocht ik eens demissionair worden, ik hier een kans heb om als grondwerker te worden aangenomen.”
De dag van de eerste spade
De dag van de eerste spade kende een vol programma. Het was een prachtige wolkenloze voorjaarsdag. De genodigden werden op de pier van Nes afgehaald door het gemeentebestuur. Een deel van de gasten ging per bus, de overigen gingen te voet naar hotel Hofker in Nes. In het dorp werd gevlagd en voor het hotel speelde een muziekcorps het Wiens Neerlands bloed.
Na de ontvangst in het hotel ging het gezelschap naar de Slenk om daar de eerste spade te steken. Het werkterrein was met vlaggen versierd. Een treintje voerde de klei aan voor de aan te leggen dijk. Na de officiële handeling ging het naar de koffietafel in hotel De Boer. Na de koffie kreeg het gezelschap vrijaf tot vier uur.
Een groepje met minister Van der Vegte ging onder leiding van de heer Miedema de afslag aan de westkust in ogenschouw nemen. Onder aanvoering van de heer Siebesma ging een ander deel van het gezelschap de duinaanplant en de dennenkwekerij bekijken. Wie noch in de ene noch in de andere activiteit lust had, ging per bus naar het strand. Daar werd gekeken naar het wrak van de Malmö en werd een duin beklommen.
Om vier uur was de club weer bijeen in het badpaviljoen voor de thee. Hierna werd het dorp Buren bezocht. Daarna stelde het gezelschap zich ter plekke op de hoogte van de verdeling van de percelen en de aanleg van de wegen op de Buurdergrie.
De dag werd afgesloten met een diner in hotel Hofker. Minister Van der Vegte sprak er nog een kort woord van dank en bracht hulde aan het waterschap Nes-Buren en dijkgraaf mr. D. van Welderen baron Rengers.
De Slenk in 2013 met links de dijksloot
Bronnen:
- 'Memorij het dagboek van Cornelis Pieter Sorgdrager', W.J. Maas
- 'Memori Boeck De wereld van Cornelis Pieter Sorgdrager', W.J. Maas ea.
- 'Woadeboek fan ut Amelands' (ed.1987), A. G. Oud
- Leeuwarder Courant.