De ‘vlesse brandewijn’ inspireerde Amelander Oranje-oproer
In de zomer van 1799 deden Engelse en Russische troepen een inval in Noord-Holland. Nederland heette toen de Bataatsche Republiek en was verbonden met Frankrijk. Samen voerden die beide staten oorlog tegen de Engelsen en de Russen. Bij de invallers in Holland was ook de erfprins, de latere Koning Willem I. Die sprak op vaderlandse bodem geestdriftig over het herstel van de oude vaderlandse grondwet. Alsof die niet zeer omstreden was geweest.
Op Ameland hadden ze daarvan aanvankelijk weinig weet. De verbindingen met de vaste wal waren slecht, nieuws werd vaak pas veel later bekend. Wat de ongeveer 3000 inwoners van het eiland wel wisten, was dat hun betrekkelijke vrijheid in 1795 behoorlijk was ingeperkt. Voor dat jaar was het eiland eigendom geweest van de stadhouders die zich er niet al te veel mee bemoeiden. Dat vonden de Amelanders natuurlijk prima. Na het gedwongen vertrek van de Oranjes kwam er veel meer bemoeizucht van de wal en dat werd op het eiland niet op prijs gesteld.
Begin oktober kwam de oud-Amelander Pieter Akkerman uit zijn woonplaats Amsterdam op het eiland aan. Akkerman liet weten dat hij het eiland voor de prins wilde opeisen. Hij wist waarschijnlijk zelf toen niet dat de Engels-Russische invasie in Noord-Holland al vrijwel mislukt was. Akkerman meldde de gemeenteraad in Ballum dat men zich moest onderwerpen aan Oranje en dat de Oranjevlag uit moest.
Er waren toen op Ameland volgens latere onderzoekingen maar zo'n honderd Patriotten, aanhangers van de Bataafse Republiek. De rest was Oranjegezind. Net zo Oranjegezind als de schepelingen van de Bataafse vloot die er mede oorzaak van waren dat een flink deel van onze vloot zich eind augustus van dat jaar aan de Engelsen had overgegeven.
De beweringen van Akkerman werden op Ameland dus met graagte ontvangen en in daden omgezet. Oproerige daden, natuurlijk. Dat blijkt wel uit processtukken van 24 april 1800 die bewaard worden in het Leeuwarder Ryksargyf.
Gangmakers waren de dertigjarige Tjeerd Heeres Scholts of Scholtes en Ismael Polet (26), zoon van een vroegere gemeentesecretaris op Ameland. Verder stonden terecht Heere Scholtes, Teunis Hendriks Gort, Freek Pieters de Jong, Paulus Geerts Brouwer en in een later stadium, de beurtschipper Pieter de Wilde.
Op woensdag 9 oktober 1799 begon de herrie. `s Middags al trokken Tjeerd Scholts c.s. te paard door Nes. Oranjelinten op de hoed, een hoop volk, vooral kinderen, om zich heen. Bij de gemeentesecretaris van toen, Klijn, eisten ze van de 'huishoutster' Sakien Eelkes dat de Oranjevlag uitgestoken werd. Dat moest 'op ordre van de Engelse commandant'. De vlag bleef eerst nog binnen, maar werd `s nachts toch van de torens te Nes en Hollum uitgehangen.
Gezicht op Nes omstreeks 1800. Oranjegezinde eilanders veroorzaakten op 9 oktober heel wat deining door te paard door het dorp te trekken en op te roepen tot steun aan Oranje
De volgende dag werd het Oranjekabaal luider. Kastelein Gabe Hinderiks van de Goede Visscherij in Nes getuigde later dat die dag "zommige perzoonen ten zijnen Huijze zijn gekoomen om oranjebomen op te tooien". Daarbij werden allerlei Oranje-liedjes gezongen en, uiteraard heel wat neutjes achterovergeslagen.
Diezelfde donderdag ging de club, Tjeerd Scholtes weer voorop, te paard en in oranje opnieuw het dorp rond. Men had een 'vlesse brandewijn in den hand' en dwong onder anderen "ziedaar een Bataafsche Burger" - Johannes Kok, commandant van de gewapende burgerwacht op het eiland, te drinken op de gezondheid van de prins van Oranje, ter ere van de pas opgerichte Oranjeboom (de Bataafse vrijheidsboom was inmiddels gekapt; zelfs de wortels waren verwijderd), en ook te drinken op de Amelander Oranjeklanten.
Commandant Kok weigerde dat - "dat verdom ik", staat in het proces-verbaal - maar gaf zijn belagers wel kruit uit de gemeentelijke voorraden. Waarschijnlijk omdat de betogers uitbundig met snaphanen in de lucht schoten en hij zich bedreigd voelde.
Met nog steeds brandewijn bij de hand, trok het spul op vrijdag 11 oktober naar Buren. Ook daar moest een Oranjeboom geplant worden. Neeke Reinders (22) moest ook al op de gezondheid van de prins drinken. Toen ze dat weigerde, kreeg ze een lepel brandewijn door haar keel gegoten. De boom werd ook in Buren geplaatst.
Dan lijkt de roerigheid wat weggeëbd te zijn. De Engelse invasie was inmiddels trouwens mislukt. Op 27 oktober 1799 wilde schipper Freerk Pieters de Jong nog een pasje van secretaris Klijn om naar Den Helder te varen. Zogenaamd voor proviand, maar waarschijnlijk vooral om te kijken of er nog hulp van de Engelsen te verwachten was. Klijn weigerde, maar raadsvoorzitter Sipke Klaases gaf wel zo'n pas af. Die wilde weten waar men aan toe was.
Aan boord van het schip van De Jong waren ook Ismael Polet en Heere Scholtes. In Den Helder zagen ze hoe de vlag erbij hing, ze voeren nog naar Stavoren en keerden toen naar Ameland terug. Zonder proviand. De grimmige stemming op Ameland hield aan. Het provinciaal bestuur bepaalde op 1 november 1799 dat alles wat aan Oranje deed denken, moest verdwijnen. Gebeurde dat niet, dan zou Ameland als vijandelijk gebied beschouwd worden en zou er geen aanvoer van goederen naar het eiland gedoogd worden, zo had de provinciale overheid gedreigd. Uithongeren, met andere woorden. Heere Scholtes meldde daarop: "De Friezen kunnen naar de Blikzum loopen. Wij kunnen evenwel wel Proviand bekoomen". Uit Emden, bedoelde hij.
De poging om Ameland in 1799 weer een vrije heerlijkheid van Oranje te maken, bloedde dood. De oproerkraaiers kwamen er met enig voorarrest af. Ze moesten in april 1800 voor de rechters in Leeuwarden wel, 'onder handtastinge', beloven niet weer rotzooi te trappen. Schipper De Wilde die op kerstavond 1799 in de Brouwerij te Nes nog even zijn collega Foeke Klazes uit Holwerd onderhanden wilde nemen toen die patriotse leuzen slaakte, kreeg drie weken op water en brood, in mei 1800 uit te dienen.
Bron: Leeuwarder Courant, 10 november 1994.