‘Een cycloon zou uitkomst kunnen brengen’
Halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw voltrok zich een kleine ramp over Ameland. Een kleine zeventig tenthuisjes werden niet mooi gevonden en moesten worden afgebroken. De huisjes stonden op Duinoord, daar waar het badleven op Ameland zijn oorsprong vond. Reeds in 1852 verscheen daar het eerste badhuis. Door de verbetering van de verkeerssituatie in het noorden van Friesland in het begin van de twintigste eeuw (het Noord-Friesche Lokaalspoor bracht rond 1902 de reizigers naar Holwerd en vandaar werd de overtocht niet langer met een postschuit maar met een motorboot gemaakt) konden de badgasten Ameland gemakkelijker bereiken. Ze overnachtten in de hotels en pensions, maar langzaam maar zeker kwamen ook de eerste kampeerders naar Ameland. Het bestuur van de Domeinen stelde voor hen het stuk duin naast het badpaviljoen van de NV Noordzeebad Ameland beschikbaar. Na de Eerste Wereldoorlog nam het kamperen sterk toe. De gezinnen die elk jaar terugkeerden, richtten hun tenten steeds luxueuzer in. De tenten kregen houten vloeren en het duurde niet lang of ook de zijkanten werden opgetrokken met houten wanden. Van jaar tot jaar nam de ‘bebouwing’ toe. Aanvankelijk was voor de standplaats een vergunning vereist, maar op een gegeven moment was de toestemming van de ambtenaar van Rijkswaterstaat voldoende. Eisen aan de ‘tentwoninkjes’ werden ook niet gesteld. Het gevolg was een enorme wildgroei.
Op 13 augustus 1927 grepen burgemeester en wethouders in. De gebouwen moesten aan een welstandstoets voldoen: een tenthuisje moest ‘zoodanig zijn, dat het noch op zichzelf, noch in verband met de omgeving, uit een oogpunt van welstand aanstoot kan geven. B & W zijn bevoegd daarvoor nadere eischen te stellen’.
De huisjes moesten elk jaar worden afgebroken, maar in 1929 kregen de eigenaren toestemming om ze te laten staan. Dat betekende dat ze comfortabeler gemaakt konden worden. De ‘linnen tenten’ maakten meer en meer plaats voor ‘houten tenten’. Zo konden honderden kleine burgers en ambtenaren zich een goedkope vakantie veroorloven in de duinen bij de zee. Die situatie duurde tot 1935. De provincie tolereerde de wildgroei niet langer en sommeerde B&W opdracht te geven aan 68 eigenaren om hun zomerhuisjes voor 1 april 1936 af te breken. De eigenaren, die voornamelijk in de noordelijke provincies woonden en waren verenigd in Ons Belang, kwamen in Leeuwarden bijeen. Ze hadden zich tot dan gedeisd gehouden, maar vonden dat de buitenwereld nu wel mocht weten hoe zij erover dachten. De schuld van de minder ordelijke en niet aan bepaalde welstandseisen voldoende bebouwing in het ‘Tentenkamp’ lag immers niet bij de bouwers maar bij de overheid zèlf. De eigenaren werden nu het slachtoffer van een overdreven zorg voor de schoonheid van een zeer kleine groep mensen. Besefte de gemeente wel dat het overgrote deel van de eigenaren en huurders van de af te breken huisjes niet meer naar Ameland zal kunnen terugkeren en dat de publiciteit hieromtrent het bezoek aan Ameland als badplaats in zeer ongunstige zin zal beïnvloeden?
Ons Belang verweet het gemeentebestuur dat die geen maatregelen trof toen zich, langs de toen nog onverharde, badweg een nieuw dorp begon te ontwikkelen.
In 1925 was het aantal kampeerders, dat voor een groot deel bestond uit gehuwden met kinderen, nog betrekkelijk gering. Hun tenten vonden een plaats op een terrein tussen de duinen ten westen van de badweg en dicht bij het badpaviljoen Scheltema.
Een jaar later verrezen in de nabijheid van de linnen tenten een tweetal gemakkelijk uitneembare houten gebouwtjes. Ze waren klein, maar praktisch ingericht. Reeds het volgend jaar kwamen er enige van deze zomerhuisjes bij.
Deze eerste bouwers waren de pioniers voor de grote trek náár en daardoor mede voor de opkomst als badplaats van Ameland.
Hen werd een schriftelijke bouwvergunning verleend.
Later werd men door het bevoegd gezag verwezen naar de Waterstaatsambtenaar, met als gevolg dat niemand zich meer tot het gemeentebestuur wendde.
Ons Belang zag vroegtijdig dat regulering gewenst was, maar noch het gemeente- noch het provinciebestuur achtte het nodig om in te grijpen. Ook de VVV in Nes drong al in 1929 aan op maatregelen. Die waren op dat moment des te meer gewenst omdat de gemeente net had besloten dat de huisjes er voortaan het hele jaar mochten staan. De gebouwtjes werden gemoderniseerd en de nieuwe woningen werden groter en meteen spijkervast gebouwd.
De huisjes waren voor de betrokkenen zo langzamerhand een bezit van onschatbare waarde geworden. Moet in de tegenwoordige omstandigheden van economische en financiële ontreddering vakantiegenot, van vele ‘kleine’ burgers worden opgeofferd?, vroeg Ons Belang zich af. En waren de huisjes niet beter voorzien dan de zomerhuisjes elders op het eiland of zelfs tal van permanent bewoonde bouwvallige huisjes in het dorp Nes?
De eigenaren kregen steun van de gemeenteraad. Die wilde hen de tijd geven tot 1 oktober 1938 om alsnog een vergunning aan te vragen en aanpassingen aan de woningen aan te brengen. Gedeputeerde Staten van Friesland verwierpen echter het raadsbesluit, waarop de raad naar de Raad van State stapte. Op dat moment vond de Bond Heemschut het tijd om van zich te laten horen. Heemschut sprak van ‘schoonheidsvernieling door de totstandkoming van een zomerhuizendorp en een ketendorp voor zomerbewoning. Een en ander heeft - behalve een onhygiënischen toestand - een buitensporige ontsiering tot stand gebracht van het fraaie duinlandschap van Ameland’.
Die zienswijze schreeuwde natuurlijk om een reactie van Ons Belang. De eigenarenvereniging vond dat Heemschut zich op een bijna minderwaardige over de kampbewoners uitsprak en er op uit was om ‘een bescheiden maar zuiver en hooggewaardeerd vacantiegenot voor velen die niet uit een ruime beurs kunnen tasten, voor immer te vernietigen’.
Het beroepschrift bij de Raad van State werd toegelicht door de raadsleden D. J. van der Laag en S. Jonker. De heer Van der Laag stelde dat de betrokken tentenhouders door het besluit van Gedeputeerde Staten onschuldig zouden worden gedupeerd.
De heer Jonker wees er op dat tot 1928 - 1929 niemand aan het bestaan van het Ketenbesluit heeft gedacht. Toen men tot de ontdekking kwam dat het Ketenbesluit 1924 op deze zomerhuisjes van toepassing diende te worden verklaard, is een plaatselijke verordening tot stand gekomen waarin de eigenaren drie jaar de tijd werd gegund voor aanpassingen. ,,Over het algemeen zijn de eigenaren van deze zomertenten personen met zeer geringe financiële draagkracht. Onmiddellijke verwijdering zal voor Amelands zomerleven een groot nadeel betekenen’’, argumenteerde het raadslid.
Namens Gedeputeerde Staten verklaarde de heer S. W. de Jong dat in de loop der jaren misstanden in het tentenkamp zijn ontstaan (overbewoning in te kleine ruimten enz.). ,,Op Ameland pleegt men het vasteland als ‘Europa’ aan te duiden en zich te gevoelen als in een vrijgevochten landje.’’ Opruiming van de krotten zou zijns insziens gewenst zijn: ,,Eigenlijk zou een brand of cycloon uitkomst kunnen brengen.’’
Zo ver hoefde het niet te komen. De Raad van State gaf de provincie gelijk en de huisjes moesten worden afgebroken.
Bronnen:
- 'Duinoord, badleven op Ameland' van Jan A. Blaak;
- Leeuwarder Courant.