Een verpachting op Ameland (2)
Het tweede deel over een verpachting op Ameland bestaat uit de voorwaarden waaronder de verpachting zal worden gegund en aan de, soms bijzondere, eisen waaraan de nieuwe pachter zich te houden heeft. Tevens passeren er een aantal namen van landerijen en bebouwingen die wellicht tot interesse leiden van de lezer.
Artikelen waaraan de pachter moet voldoen
1. De in qualt. verhuurde, verpagt Hondert agtendelen Land in de Ballumer Miede, de Camp ten Zuijen het Bosch gelegen, beneffens het Westerhiem, t' Schapehuis, t' Langhuis, de Ooststallingen voor des huurders Paarden blijvende, als ook het westelijke gedeelte der Suider Tuin so ver ze afgestekt is, blijvende, als ook het wester stallingen tot dienst van Sijne Hoogheits Jonge Paarden en veulens.
2. En in gevalle Sijne Hoogheit de Camp weder benodigt mogte hebben tot om der dienst der Jonge paarden, zal de huurder gehelpen zijn die af te staan en daarvoor alsdan s'jaarlijks in de huur te corten vijftig Car. Glds.
3. Dat de sagenaamde Schapeherders Camer hier niet onder begrepen, maar te laten tot dienst van Sijne Hoogheits stalknegt, de Hingsten in der tijd oppassende, en zo als tegenwoordig bij hem wert gebruikt.
4. Dat de Huisinge de haarder [huurder] Dak, Glas, en vensterdigt zal geleverd werden, en voorts tot het nodige bij vervolg sodanig onderhouden, dat voor hem selve het vee, en t'hooi, t'noodwendige gebruik van deselve Huisinge en Stallinge zal kunnen maken, mitz dat de huurder ook geen minste Reparatie sal vermeuge te late doen, als met voorkennis van de Heer Rentmr. selve, ofte sijne gesubstitueerde.
5. Dat de huurder dan ook verpligt zal zijn, in Cas van Reparatie nette aantekening te houden, wanneer de Timmerlieden beginnen, en uitscheiden, en daarop goede toezigt houden, als ook wat materialen werden gelevert, opdat wanneer de Reparatie gedaan zijnde, de Rekeningen met een goed geweten kan tekenen in soverre deselve op orders van de Heer Rentm. of gesubstitueerde, wegens Sijne Hoogheit is geschied, hem huurder wel kennelijk zijn.
6. Dat de Dekhingsten, en alle andere Jonge Paarden en Veulens, Sijne Hoogheit behorende, en alhier van tijd tot tijd zijnde en blijvende, of weder aankomende, bij de huurder sullen werden gestalt, tot so vele als gevoeglijk sal kunne plaatsen, des ook met die voorwaarde, van onbepaald te blijven, tot hoe groot, of hoe kleinen getal zal zijn.
7. Dat men van wegens Sijne Hoogheit gehouden sal zijn het nodige hooi en stroo, tot voorschr. Hingsten en Jonge paarden benodigt, van de Huurder te nemen, so verre, en tot so lange jaerlijks als deselve goed en bequaam zal kunnen leveren.
8. Dat deze leverantie van Hooi en Stroo blijft van Meij tot St. Jan 1751, tot laste en voor Rekening der Erven en Kinderen der wijln overleden huurster, om Redene, dat de huurder op niue, tot die tijd tot wederzijds genoegen, geen hooi soude kunnen bekomen.
9. Dat de huurder deswegens zal trekken en genieten Een Car. Gld. van 77 St. s'weeks wegens yeder volwassen Hingst, Sestien St. wegens Inter Hingstten, en 15 Glds. eens in een winter, tot een half jaar gerekent, van yeder veulen, alles als op de tegenwoordige voet.
10. Dat de dijken en verdere aanhorige lasten op de landerijen gelegen, so ordinair als Extra-ordinair, van nu af aan sullen zijn ter hoedinge en onderhout tot laste der huurder, dog sal alleen het nodige Stekhout tot beheininge der hieminge Hovinge, en verder in gebruik hebbende Landen, Jaarlijks uit het bosch van Sijne Hoogheit werden gekapt, ende gefourneerd; dog bij selve geholpen zijn, sulks voort aan te slaan, en de spiekers, als arbeidslonen, daartoe nodig, te leveren, Exempt de planken op de Dijken langs, tot weringe van het Conijn uit de Landen, geheel zal blijven tot laste der huurder.
11. Dat de huurder verpligt zal zijn, de Landerijen in goede staat te houden, en alle de mist, so wel van zijn Eigen vee, als van de Hingsten en Jonge Paarden komende, op deselve daar nodigst is, so wel op de Greid- als Saailanden Jaarlijks te doen brengen, sonder yets daarvan aan andere te verkopen of over te doen, en wel deselve van het laatst Jaar bij de plaats te laten, geluk nu de dong blijft ten profijte der huurder, Exempt die in de Schapeschuur zittende voor nu blijft ten profijte der Erven van de overleden huurster, waartegen de huurder ook niet zal zijn verpligt, eenige betaling te doen aan deselve wegens gedane moeite reeds aan de Landen gedaan, en de dong daarop gebragt, so wel van Rije als opsmijten; dog egter de schapemist bij het Expireeren der huurjaren mede bij de plaats sal werden gelaten.
12. Dat de huurder meed niet sal vermeugen een Damplaatse ten Noorden het Langhuis op het hiem te maken, maar al de mist te brengen ten zuijen de huisinge.
13. Dat de huurder ook niet sal vermeugen een hek, en uitgang der schapen in het hok ten Noorden over de Kerkeweg te maken, maar West uit te drijven, de ordinaire weg zijn [land bij ] de tijd des vrijgangs weder Oost [uit] het Miedehek in te drijven, om [voor ....] weg daardoor niet onbruikbaar te doen worden.
14. Dat de huurder ook niet zal vermeugen van zijn Agtendeelen Land te verhuren, totdat de overige Landerijen van Sijne Hoogheit in de Ballumer miede gelegen, geheelen al door de Rentm. ofte desselfs gesubstitueerde, onder sijn administratie behorende, zijn versegt, en verhuurd geworden.
15. Dat deze verpagting zal zijn voor de tijd van vijf agtereenvolgende Jaren, haar begin nemende met den 1 Meij 1751 en eindigende met den 1 meij 1756.
16. Dat voor de betaling der huurpenn. de huurders -- gene uitgesonderde -- goederen sullen zijn verbonden, met het Regt van parate Executie tegen deselve, in Gas van wanbetaling, sodanig als Sijne Hoogheit & als Souveraine Heere des Landts, na desselfs Heerlijke Regten is Competerende, en ook so ver de huurder twe volle Jaren huur mogte ten agteren zijn geraakt, en wanneer men van wegens Sijne Hoogheit deselve huurder aanstonds sal doen vertrekken.
17. Dat de huurder geholpen zal zijn, niet minder als 6 Koeien, 4 Jonge beesten en 2 Calvers op de plaats te brengen, en van tijd tot tijd, so veel hem doenlijk onder Godts Zeegen, sorg te dragen, dat behoorlijk beslag daarop houde, en daarbij het Regt heeft schapen te houden, zoals ten alle tijde gebruikelijk is geweest, in soverre Sijne Hoogheit in desen is Competeerende.
18. Dat geen twe pagters voor het verpagte sullen werden aangenomen, maar een persoon die voor de pagtpenn. zal moete staan, en de huisinge ook door twe huisgesinnen niet zal meugen werden bewoont.
19. De verpagting zal geschieden bij Carls. Glds van 77 Sts. het stuk.
20. Twe gelijke hoogst schrijvende, sullen geholpen zijn, malkander wederom af te schrijven, sonder haar vorige bod te meuge afmindere.
21. Die in Qualiteit komt te schrijven, zal geholden zijn, zijn meesters naam aan te geven, sonder het striekgeld te meugen trekken, of zal in Eigener name na dese Articulen aangeschreven werden.
22. De in Qualt. verpagter behout aan sig de tijd van Optie tot heden de Clok 3 uur, om dan nog weder bij een yegelijkte kunne werde verhoogd, sonder als dan eenige verhoogschellingen te trekken.
Eindelijk behout de verpagter nog aan sig de tijd van 3 weken, eer de palmslag [ver] gegeven, om dese artyculen eerst [te .... ter] abprobatie van Haar Edele Moogende hier voren hoogst gedagt, met [...] van de teruggelasting, op de Eerste, Twede en derde persoon na believen, en ook om de verpachting als dan in middeler wijl nog te kunne ophoude.
Hier op wert tot striekgeld geset vier Silveren Ducatons,
Welke op heden den 29sten Maart 1751, bij de hoogst schrijver zijn getrokken, met name:
Pijtter Etzen [IJnsen] te Hollum met f 401,---
Dirk Metz de twede schrijver met f 375,---
Pijter Douwes de derde met f 301,---
Paulus Clazen de vierde met f 300,--- 15,--
Hendrik Tijsen Barth de vijde met f 300,--- 3,--
En also het provisioneel verpagt heden de Clok drie uur, weder is opgeroepen, om bij een yeder nog kenne werde verhoogd, is gecompareerd Minn. Remers, in qualt. voor de Twede hoogstschrijver Dirk Metz, welke voorschr. bod van Vier hondert Een Cars GLD heeft afhoogt f 10,---
En dus de pagtpenn. geheel bedragende een summa van van
Vier-hondert-Elf Glds.
op Condijtie hier boven gemeld.
Aldus verpagt, en gebesoigneerd door ons Onderschrn. op dato gemeld, ten huise van Douwe Metz te Ballum.
(Getekend) I.POLET in qualt,
(Getekend) DOUWE METZ.
Situatie volgens kadaster 1830, met daarop aangegeven de oude benamingen.
De tekst van de pachtbepalingen zijn in de oude spelling gehandhaafd dat vereist wellicht enige studie om te begrijpen wat de verpachter precies bedoeld, anderzijds is het ook een uitdaging om deze tekst te bestuderen. Een enkel punt mag hier nog genoemd worden; zoals artikel 8 waarin geregeld wordt dat de erfgenamen en kinderen van de overleden huurster omdat het voor hen niet meer mogelijk was om in die tijdsperiode aan voldoende hooi te komen. ( de wed. van Thijs Jansen Barth). De laagste inschrijver is in eerste instantie; Hendrik Tijsen Barth, dit kan dus een zoon zijn van de overleden weduwe. In artikel 10 waarin bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van het onderhoud van de dijken. Dit zijn uiteraard de oude dijken die ooit de Mieden beschermden tegen de zee. Desondanks vonden geregeld overstromingen plaats tijdens stormvloeden. Ook in artikel 11 worden nog eisen gesteld aan het onderhoud van het land dat geregeld bemest moet worden.
Naschrift
Zoals bekend mag worden verondersteld, verkochten de erfgenamen van het geslacht Van Cammingha, het geheel Vrij-en Erfheerlijkheid Ameland aan Johan Willem Friso, Erfstadhouder van Friesland. De verkoop vond plaats op 4 mei 1704. De koopsom bedroeg 170.000 Carolus Guldens, en werd betaald in drie termijnen, 70.000, 50.000, en 50.000 resp. in 1704, 1705, en 1706 (Zie Houwink: ' De Staatkundige en rechtsgeschiedenis van Ameland') .
Door deze verkoop kwam Ameland dus in het bezit van het Huis Oranje-Nassau, als gevolg waarvan o.m. onze Koning thans nog den titel voert van VRIJ-en ERFHEER van AMELAND.
Johan Willem Friso verdronk op 14 juli 1711 bij het oversteken van het Hollandsch diep. Kort na zijn dood, n.l. op 1 September 1711 werd zijn zoon WILLEM CAREL HENDRIK FRISO geboren, in de geschiedenis bekend als Willem de Vierde. Hij huwde met Anna van Hannover, dochter van den Koning van Engeland, en is overleden te s' Gravenhage op 22 Oktober 1751. Het was dus deze 'Prince van Orange en Nassauw' de bet-achter-over-grootvader onze koning, die boven omschreven 'Huismanne-woning' door zijn substituut-Rentmeester Polet liet verpachten.
Het is wel aardig hier de volledige titel van dezen Prins van Oranje eens te vermelden, zooals die voorkomt op een ander in het archief aanwezig stuk.
WILLEM CAREL HENDRIK FRISO bij der gratie GODS, PRINCE van Orange en Nassau, GRAAF van Catzehelnbogen, Vianden, Dietz Spiegelberg Buren, Leerdam, en Cuylenburg, Marquis van Veere en Vlissingen, Heer en baron van Breda, Beylstein, de Sta Grave en Lande van Cuyk, Liesveld, Diest Grimbergen, Herstal, Cranendonk, Warneton, Arlay, Noseroy, St. Vit. Daasburg, Polanen, Willemstad, Nieuwvaard, Ysselstein, Breedevoort, Steenbergen, St. Maartensdijk, Geertruidenberg, Turnhout, Zeevenbergen, de Hooge en Lage Swaluwen, Naaldwijk, Vrij -en Erfheer van Ameland, Erf- en Burggraaf van Antwerpen den Besançon, Erf-Maarscalk van Holland, Stadhouder Capitein en Admiraal Generaal van de seeven Vereenigde Provinciën, alsmeede Capitein Generaal en Admiraal van de Unie, mitsgaders Ridder van de Kousenband.