10-01-2019 20:33
Een bezoek aan Gerlof Visser van Hollum op Ameland krijgt al gauw het karakter van een amusementsprogramma. Of is het soms niet puur entertainment wanneer hij je afwisselend de meest ingewikkelde knopen voordoet, sterke stukken vertelt uit zijn leven als zeeman/zeilamker/scheepstuiger/verzetsman, demonstreert hoe er op een zeilbank werd gewerkt, je en passant een uitgekookte 'bargepyst' in de hand legt, alle topleiden in Den Haag onbeschroomd etterlijers en ouwehoeren noemt, royaal de beerenburgfles laat rondgaan en daarbij een verse zoute haring presenteert?
Een fikse noordenwind en vele behulpzaam wijzende vingers van Hollumers die allemaal al weten dat we een afspraak hebben met Gerlof Visser, brengen ons rechtstreeks naar zijn achter enkele huizen verstopt staande hobbyschuur. Hangend over de onderdeur heeft hij fotograaf Johan Witteveen en mij al lang in het vizier. Breed maaiend met z'n armen wenkt hij ons naar binnen. 'Jongens, jullie komen véél te kort. Minstens een wéék had je moeten blijven, misschien had ik je dan alles kunnen laten zien en alles kunnen vertellen.'
Eén stap in de schuur met broeklaarzen, belletjestuigen, fitten, priemen, marlespijkers, grommen, splitsen, zeilnaaimachines en trossen touw, een keer de lucht van geteerd manilla in de neus, een blik op het ietwat gelooide gelaat van de eigenaar en beheerder van dit alles, en we weten dat hij gelijk heeft.
De schuur is van alle gemakken voorzien. Visser heeft het kacheltje dat op aardgas brandt, al even aanstaan. "Jullie zullen het goed hebben bij Gerlofke'. Hij heeft de beschikking over stromend water en eleectrisch licht. 'Hier in dit hok voel ik me gelukkig. Hier heb ik alles bij de hand, ik kan er doen waar ik zin in heb en soms ga ik niet eens naar mijn huis, dan blijk ik hier slapen'. hij wijst naar de werkbank waaronder hij zich dan een bed maakt. 'Er is nu niks te zien, want toen het zo koud was heb ik het beddegoed er weggehaald, maar nu het warmer wordt, maak ik het weer in orde'.
Scharrelend langs die werkbank en rond
de grote naaimachines, af en toe een
stuk gereedschap oppakkend, dan weer
bedreven een knoop leggend, vertelt Vis-
ser hoe hij met lede ogen aanziet hoe zijn
vak ’verziekt en verloedert’. Met het
schiemanswerk dat hij tot in de finesses
beheerst, is het niks meer gedaan. ‘Ze
vragen me wel eens voor een braderie of
zo, maar aan die flauwekul doe ik niet
mee. Wie weet nog wat een halve sjou-
werman is, of een hele, en wie weet nog
waar ze voor gebruikt werden? Er is toch
ook niemand meer die nog een ketting-
kleedje kan knopen?’
Hij doet ze even voor, eerst de halve dan
de hele sjouwerman. ’Die werden ge-
bruikt op zeilschepen. Daar hadden ze
houten emmers zonder hengsels, die
knoopte je van een stukje touw. Met de
halve en de hele sjouwerman zette je het
touw vast. De halve werd gebruikt voor
zoet water, de hele voor zout water. En
kettingkleedjes knoopte je voor de ket-
tingkoker waar de ankerketting doorheen
liep’.
’Die Amerikanen hebben er ook geen
goed aan gedaan. Neem nou het splitsen
met staaldraad. Je moest daarbij altijd
zes-en-een-half keer doorsteken, maar
die Amerikanen doen het maar twee-en-
een-half keer’. Om te laten zien wat hij
bedoelt, grijpt Visser een stuk staaldraad
en splitst er even een keurig oogje in,
zes-en-een-half keer doorgestoken. ’Te-
genwoordig doen ze het nog gekker, nu
gebruiken ze een klemmetje. Maar nou
vraag ik je, wat is nou voordeliger en wat
is nou veiliger? Met zo’n klemmetje van
27,50 gulden krijg je dat de draad op een
Scharrelend langs die werkbank en rond de grote naaimachines, af en toe een stuk gereedschap oppakkend, dan weer bedreven een knoop leggend, vertelt Visser hoe hij met lede ogen aanziet hoe zijn vak ’verziekt en verloedert’. Met het schiemanswerk dat hij tot in de finesses beheerst, is het niks meer gedaan. ‘Zevragen me wel eens voor een braderie of zo, maar aan die flauwekul doe ik niet mee. Wie weet nog wat een halve sjouwerman is, of een hele, en wie weet nog waar ze voor gebruikt werden? Er is toch ook niemand meer die nog een kettingkleedje kan knopen?’
Hij doet ze even voor, eerst de halve dande hele sjouwerman. ’Die werden gebruikt op zeilschepen. Daar hadden ze houten emmers zonder hengsels, dieknoopte je van een stukje touw. Met de halve en de hele sjouwerman zette je het touw vast. De halve werd gebruikt voor zoet water, de hele voor zout water. En kettingkleedjes knoopte je voor de kettingkoker waar de ankerketting doorheen liep’.
’Die Amerikanen hebben er ook geen goed aan gedaan. Neem nou het splitsen met staaldraad. Je moest daarbij altijd zes-en-een-half keer doorsteken, maar die Amerikanen doen het maar twee-en- een-half keer’. Om te laten zien wat hij bedoelt, grijpt Visser een stuk staaldraad en splitst er even een keurig oogje in, zes-en-een-half keer doorgestoken. ’Tegenwoordig doen ze het nog gekker, nu gebruiken ze een klemmetje. Maar nou vraag ik je, wat is nou voordeliger en watis nou veiliger? Met zo’n klemmetje van 27,50 gulden krijg je dat de draad op een gegeven moment breekt. En hoe lang ben ik hier nou mee bezig geweest, vijf minuten? Tien minuten? En ik heb een mooie buigzame, taps toelopende splits gemaakt!’
Gerlof Visser houdt van zijn vak en van Ameland, dat mag duidelijk zijn. ‘Ik ben op mijn veertiende van Ameland vertrokken. In die tijd kwamen er wel 200 zeelieden van het eiland. Vanwege de vrijheid en de natuur hier, ben ik teruggekomen nadat ik mijn bedrijf aan de kant had gedaan. Mijn spulletjes heb ik meegenomen, dan kan ik af en toe nog eens wat doen’. Visser reageert verbaasd als je vraagt wat hij met die gereedschappen inde huidige tijd nog kan doen.
'Van alles. Die toeristen die hier komen helpen als ze iets kapot hebben aan hun boot, of hun fietstas. Je kunt paardetuigen repareren, schooltassen en fietstassen naaien, markiezen maken. Er is genoeg te doen. Ik zal jullie vertellen dat ik het hele handeltje hier graag zou overdoen aan jongelui die er wat in zagen. Er is nog goudgeld mee te verdienen. Wel vier mensen zouden hiermee hun brood kunnen verdienen. Maar ze zien er geen brood meer in, die jongeren van tegenwoordig. Ze kunnen het zich veroorloven er zo over te denken, want ze hoeven nu niet meer van het eiland weg om de kost te verdienen. Dat was in onze tijd wel even anders’.
Toch heeft Gerlof Visser de hoop nog niet verloren dat hij ooit iemand vindt die wat in zijn collectie zeilmakersinstrumenten ziet. Er is hem vaak genoeg verzekerd dat een museum er jaloers op zou zijn, maar ja, een museum? ’Dit zijn spullen waar je mee moet werken. Hier heb ik nog een oude zeilmakersbank, die is in de tijd van de zeilvaart nog meegeweest op grote reizen over de hele wereld’. Enthousiast bekleedt Visser de bank met de attributen die er op en aan horen. 'Om die stok hingen de zeilhalzen, die deed je om je hand om de naald beter door het doek te kunnen steken. Onder dat leer duwde je de naalden en aan dat haakje maakte je het zeil vast’.
Er is genoeg gefilosofeerd, het is tijd voor wat praktisch onderricht. Visser plukt de 'bargepyst’ van een balk in het plafond en vertelt dat daarin, als hij flink uitgekookt is, geen zuren of zouten zitten en dat hij dan uitstekend te gebruiken is om een stroef gaande zaag weer lekker te laten glijden. Visser onderhoudt zijn gereedschap goed. De naaimachines zitten dik in het vet en de naalden zwemmen in een bakje olie.
’En nou, wijffie, nou moet jij eens achter die machine gaan zitten, dan zal ik je leren hoe je zeilen naait’. Doordat de machine loopt als een lier en Gerlof Visser niet z’n eerste zeiltje onder handen heeft, gaat het goed. Hij redt op het nippertje een naald door in te grijpen als een metalen zeilkous angstwekkend snel dichterbij komt en ik niet zo gauw weet hoe je de machine moet laten stoppen. Gewoon je voet van het pedaal halen dus.
Eenmaal achter de beerenburg en de haring, bepeinst Visser dat we het rijk hebben’. Ondanks alles. Ondanks dat ‘de Moffen de oorlog verloren hebben, maar toch gewonnen! Toen wij hier nog voor vier-en-een-halve gulden stonden te wer
ken, kregen zij al twaalf-en-een-half’. En
ondanks het feit dat ’die klerelijers in Den
Haag er wel voor zorgen dat ze zelf wat
meer krijgen, maar Jan Klootzak voor een
kwartje in de lik douwen’.
Gerlof Visser heeft zelf ook herhaaldelijk
in de bak gezeten. ‘Dat komt omdat ik
communist ben, oftewel anti-anti-anti-
fascist. Als we dan in die jaren na de oor
log wilden staken, werden mensen zoals
ik opgepakt en vastgezet, want wij waren
staatsgevaarlijk’. Waarop Visser in iro
nisch gelach uitbarst en vertelt dat hij in
de oorlog in het verzet zat en een van de
leiders van de februaristaking was. ‘Ik
heb nog geposeerd voor het beeld van de
Dokwerker, maar daar ben ik net niet
voor uitgekozen’.
’Maar toch hebben we het rijk. Wij zitten
hier nu gezellig met z’n drieén te praten
en te eten en te drinken. En zoals ik jullie
behandel, behandel ik ieder mens. Mijn
deur staat altiid open voor mensen die
eten nodig hebben, of onderdak, mits ze
eerlijk zijn en me niet bedonderen. Want
ik zeg altijd maar zo: waar er één vreet,
kunnen er ook tien te vreten krijgen. Dat
is mijn principe. Ik vind het trouwens ook
altijd fijn als er mensen op bezoek komen
en blijven slapen’.
Desalniettemin vertrekt de boot onverbid
dellijk op tijd en wacht er de volgende dag
werk op de vaste wal. Er moet dus af
scheid genomen worden. ‘Ik vind het jam
mer dat jullie weggaan, maar als het dan
toch moet dan doen we het zo’. Visser legt
een hand in mijn nek, trekt me naar zich
toe en tikt zijn voorhoofd met een flinke
'kloink’ tegen dat van mij. "Zo deden we
dat in het verzet, als we uitelkaar gingen’.
ALICE BOOIJ
Uit de Friesland Post van mei 1987 (ingestuurd door Jan van der Heide)
P.S. Gerlof was een zoon van Monte Visser en Neeke Visser. Hij had 4 broers en 2 zussen (Siebe, Gooi, Monte en Douwe/Martje en ?)