Hoe hongerkinderen tijdens de oorlog op Ameland kwamen
Interview met wijlen Ben Edes (1931-2001)
De laatste winter van de Tweede Wereldoorlog staat bekend als de Hongerwinter. In het westen van Nederland leden veel mensen honger. Zo ook de familie Edes. Piet en Johanna Edes besloten om hun kinderen per schip naar het noorden te laten reizen zodat ze bij hun Amelander familie opgevangen kunnen worden. Die reis was een hele belevenis voor de kinderen. Dit blijkt uit het interview dat wijlen Ben Edes in 1985 aan de Leeuwarder Courant gaf. Ook werd Sytske de Jong geïnterviewd. Zij vertelt hoe de tocht door haar vader Gerben de Jong, directeur van Koninklijk Onderwijsfonds voor de Scheepvaart (KOF), werd georganiseerd. Zij ging als verpleegster en kinderverzorgster mee aan boord. Ben en Sytske vertellen hoe de reis van de rijnaak ‘Catharina’ met aan boord driehonderd kinderen in 1945 verliep.
Op donderdag 8 februari 1945 om tien voor vier 's middags vertrok van de De Ruyterkade in Amsterdam de rijnaak 'Catharina', groot 900 ton, getrokken door een werfsleepboot van de
Amsterdamse Droogdokmaatschappij ADM. Aan boord driehonderd kinderen, voornamelijk uit Amsterdam, op weg naar Friesland om de hongerwinter te ontvluchten. Op de kade heerste onder de achterblijvende ouders een gelaten, maar toch hoopvolle stemming. Dit ondanks de grote gevaren waaraan het transport blootgesteld zou kunnen worden. Hadden de Duitsers niet alle transport voor Nederlanders, sinds het uitbreken van de spoorwegstaking verboden? En mitrailleerden daarom niet Engelse vliegtuigen ieder schip dat voor de loop kwam? Het was immers toch een Duits transport!
Een gedachte overheerste bij de ouders: Alles beter dan de kinderen thuis te houden in een stad, waar niemand meer opkeek van oedeem, en velen van de honger op straat stierven. Dan maar liever een onzekere toekomst.
De tocht van de 'Catharina' was een van de vele uit het hongerende Westen naar het Noorden van het land. Duizenden kinderen werden overgebracht. Als dit georganiseerd gebeurde, werd net meestal geregeld door de Interkerkelijke Bureaus (IKB's) een samenwerkingsverband van de kerken in Nederland. Deze IKB's regelden zowel de evacuatie van kinderen als de verdeling van voedsel, dat op de retourtocht werd meegenomen. In het geval van de 'Catharina' zijn nog een aantal organisaties, maar ook bedrijven bekend, die bij de tocht betrokken waren. Kerken, Leger des Heils en Rode Kruis leverden via de IKB's de kinderen toe. Delen van het ruim, voor voedseltransport op de terugweg werden onder meer ook gehuurd door de Amsterdamse rederij Vinke, de Suikercentrale, De Rotterdamsche Bank en het Leger des Heils. Zij leverden ook verzorgers voor de kinderen. Gerben de Jong, directeur van het Koninklijk Onderwijsfonds voor de Scheepvaart (KOF), nauw betrokken bij het IKB en met vele relaties in de schipperswereld, organiseerde de tocht. Met moeite wist hij bij de Duitsers de in beslaggenomen Catharina' los te peuteren. Van de ADM leende hij een werfsleepboot en bemande deze met een van zijn meest ervaren schippers die het IJsselmeer als zijn broekzak kende, Willem Kolk. Hij moest het konvooi, bij duisternis en zonder betonning, naar Harlingen brengen.
Aan boord waren twee mensen die elkaar later bij toeval weer ontmoetten. Sytske de Jong, dochter van Gerben, inmiddels 63 jaar, en Ben Edes, nu 54 jaar oud. Sytske ging mee als verpleegster en kinderverzorgster, Ben was één van de driehonderd kinderen. Ze wonen allebei tegenwoordig in Friesland, Sytske in Heeg, Ben op Ameland. Beiden spraken over hun ervaringen bij Ben thuis.
Ben woonde in de oorlog in Amsterdam-West. „Het leven van een kind is niet te vergelijken met nu De school was gesloten, en we hadden eigenlijk maar één taak: voedsel en brandstof regelen. Als kinderen gingen we zo de Haarlemmermeer in met een zeepkistkar om voedsel te versieren. Verder ging je automatisch in een rij staan als er ergens wat te krijgen was. We haalden ook het eten bij de gaarkeuken. Zogenaamde hutspot. Dat was dan pulp met groente. lk weet wel dat vader ooit eens een konijn versierd had. Toen we het opgegeten hadden, dacht iedereen hetzelfde: 'Dat moet een kat geweest zijn'. Het eten was een absoluut minimum. De situatie was op een gegeven moment zó erg dat mijn jongste broer Peter, toen zeven, oedeemverschijnselen kreeg," aldus Ben.
Door de veelvuldige contacten op straat vernam Bens oudste broer Joop op een bepaald moment bij de rooms-katholieke parochie dat kinderen naar Friesland konden. „Mijn moeder ging mee en vertelde dat we familie op Ameland hadden. En ja hoor, ik, Joop, Peter en m'n zus An konden mee. Onze belangrijkste bagage: een brief voor hotelhouder Roel
Dijkstra van De Gouden Klok in Holwerd en een zogenaamd Ausweis voor Ameland, dat verboden gebied was." Op houten kleppers, mager, nauwelijks gekleed en bepaald niet fris ruikend (Ben: „Er was geen zeep, maar daar had iedereen last van.") gingen de vier aan boord.
Daar had Sytske de Jong net de confrontatie met haar vader gehad. Deze had haar aanvankelijk verboden om mee te gaan, maar 'toen ze in haar uniform ais kinderverzorgster verscheen, had hij haar aan boord gelaten. „Pa had ook nauwelijks tijd, andere dingen hielden hem bezig. Net tevoren was hem door een moeder een baby in de handen gedrukt met het verzoek het mee te nemen en zo te sparen voor de hongerdood. Men was radeloos. Het is in de huidige toestand onvoorstelbaar dat een moeder haar kind afstaat aan een onbekende. Zo erg was de situatie toen. De mensen stuurden hun kinderen liever in een onzekere toekomst, dan in een zekere dood. Vader weigerde haar trouwring als betaling aan te nemen. Het kind ging mee."
Aan boord van de 'Catharina' waren kachels in het ruim geïnstalleerd. Dat was noodzakelijk, want bij vorige tochten waren kinderen doodgevroren. Voor de veiligheid waren de luiken dicht en werd de tocht, om niet opgemerkt te worden door geallieerde vliegtuigen, bij nacht gemaakt. Mocht een vliegtuig toch net vuur openen, dan zouden de luiken geopend worden en schijnwerpers in het ruim gericht worden. Men hoopte zo de geallieerde piloten te waarschuwen. Verder voerde de sleepboot een witte vlag.
Tegen het vallen van de nacht verliet de 'Catharina' de Oranjesluizen in Amsterdam én verdween in de duisternis. De tocht verliep vlekkeloos. Ben Edes herinnert zich dat het een heldere nacht was. „Af en toe mocht je als kinderen uit het luik kijken, je zag dan het inktzwarte water, de sterren en vóór het schip de sleepboot." In het ruim speelden de verzorgers en verzorgsters spelletjes met de kinderen, veel geslapen werd er niet. Nog voor het aanbreken van de dag bereikte het konvooi de sluizen van Kornwerderzand. Daar deed zich het probleem voor dat de Duitser daar de sluis aanvankelijk niet wilde laten bedienen.
Gerben de Jong ging met de sloep aan wal en bood hem een paar honderd gulden. „Was ist ihre Ladung?", vroeg de Duitser. Toen geantwoord werd dat het driehonderd kinderen waren, ging hij door de bocht en liet het Konvooi gratis passeren.
De aankomst in Harlingen zullen Sytske de Jong en Ben Edes nooit vergeten. Syts: „Op de wal stonden Friese vrouwen die stukken met boter besmeerd krenten roggebrood in het ruim wierpen. De kinderen doken erop als aasgieren. Sommigen vroegen mij was het was. Ze hadden nog nooit krente- of roggebrood gezien. We moesten ze wel waarschuwen niet te gulzig te eten, want dat kan erg gevaarlijk zijn als je tijden lang van pulp en watersoep geleefd hebt.
In Harlingen werden de kinderen overgedragen aan de Friese organisaties. Ze werden verdeeld. Zo ging Ben Edes met zus en broers eerst naar Leeuwarden. Ben: „Ik weet nog dat we daar op de Willemskade zuurkool en havermoutpap kregen". Daarvandaan gingen de kinderen op een open vrachtwagen naar Holwerd. „Van mijn vader hadden we de brief mee voor Roel Dijkstra van hotel De Gouden Klok. Dat was een bekend punt voor mensen die naar Ameland moesten. Het hotel bleek vol Duitsers te zitten. En daar stonden wij, met de brief en de koffertjes. Via-via werden we toen ondergebracht bij particulieren. Ik herinner me nog, garage Bierma, villa De Punt en de weduwe Dijkstra. Een paar dagen later werden we toen door de motorbarkas van Ameland opgehaald. Dat zal Roel Dijkstra wel geregeld hebben."
Kinderen van Piet en Johanna Edes-Hekman. V.l.n.r. Greet, Els, Ben, Peet, Joop en An. Het jongste kind Wessel ontbreekt op de foto. (Foto Ineke Edes)
De kinderen Edes werden opgevangen door familie. Ben en Peter kwamen bij hun oma An bij een tante in Nes, Joop ging naar Buren. Ze gingen er naar school en zagen er door de goede voeding al spoedig weer als normale kinderen uit. Vergeleken met Amsterdam kwamen ze in een ware Hof van Eden.
„Er zaten op Ameland wel Duitsers, maar dat waren bepaald niet de fanatiekste. De meesten waren soldaten die revalideerden na aan het Oostfront gevochten te hebben. Er was ook wel een spertijd, maar tot echte confrontaties tussen Duitsers en Amelanders kwam het niet. Het verhaal gaat dat na de capitulatie bij Holwerd een schot gelost werd, waarop onmiddellijk op Ameland de witte vlag werd gehesen. Op 4 juni kwamen de Engelsen op het eiland, burgemeester Walda kwam op een versierde boot van de vaste wal mee."
Pas toen wisten Bens ouders dat alles goed was met de kinderen. In augustus gingen ze terug, met een kolenboot. „We kwamen zo zwart als roet aan in Amsterdam. De reactie van m'n moeder zal ik nooit vergeten toen ze ons zag. Echt Amsterdam: 'Ach, Jezus', zei ze.'
Hoeveel kinderen uit het Westen naar het Noorden en Oosten van het land werden overgebracht is niet bekend. In Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 10-b" doet dr. Lou de Jong een schatting van 50.000. Van Ameland kan Ben Edes een nauwkeuriger cijfer noemen. In het totaal werden zo’n kleine tweehonderd evacueetjes uit het Westen opgenomen. Hij bewaart nog een aantal foto’s waarop groepjes kinderen verzameld zijn. Een voor de openbare lagere school in Buren en éen voor de roomskatholieke kerk in Nes, samen met pastoor Kaalberg. „Het is enorm wat de Amelanders voor kinderen gedaan hebben. De meeste gezinnen kregen er één of twee toegewezen. En die hadden vaak helemaal niets, geen kleren en ze waren helemaal uitgemergeld. Ook hier was het in die dagen geen vetpot en men kreeg er geen extra geld voor. Wat er toen gedaan is, daar neem ik mijn pet diep voor af."
Ook Syts de Jong bevestigt dit. „In die rottijd heb ik één ding ervaren, dat ik nog steeds een geweldige belevenis vind. Dat was de eenheid door nood geboren. Alle kerken, organisaties en dergelijke werkten samen. Jammer dat dat weer verdween, toen de oorlog voorbij was en men weer eten had. Als je daarover nadenkt, dan kan je toch nog van die periode leren."
Bron: Leeuwarder Courant van 13 april 1985. Met dank aan Ineke Edes.