Hoe vier Amelander zeelieden omkwamen in de Tweede Wereldoorlog
Deze keer gaan we vertellen over een viertal Hollumers die tijdens de Tweede Wereldoorlog niet alleen binnen een tijdsbestek van 3 maanden op zee omkwamen, maar ook door nauwe familiebanden met elkaar verwant waren. Jan de Vries, Jan Engels, Douwe Sparrius en Douwe Visser waren allen op zee of wellicht lag hun schip ergens in een haven, toen de oorlog uitbrak. Zij behoorden tot de 85 eilanders die onvrijwillig veelal werden betrokken bij al het oorlogsgeweld dat zich op zee afspeelde.
Wie waren deze mannen?
Jan de Vries is geboren op 12 juli 1892 te Hollum. Hij is kapitein en een zoon van Eeuwe J. de Vries en Trijntje C. Nobel. Hij trouwt op 23 januari 1922 op Ameland met Ietje Park. Ze wonen in Schiedam. Het echtpaar heeft twee kinderen Folkert Jan en Tea Eva. Ietje overlijdt op 30 juni 1935 in Schiedam en wordt op 3 juli begraven in Harlingen.
Het gezin waarin Jan de Vries opgroeide telde 12 kinderen, 7 jongens en 5 meisjes. Van de 7 jongens gaan er 5 naar zee. Jacob, Cornelis (Kees), Jan en Sijtze worden alle vier kapitein op de koopvaardij. Eeuwe de Vries, tweede stuurman, overlijdt op jonge leeftijd wanneer zijn schip, het stoomschip “Hilversum” op 24 juni 1917 in het Bristolkanaal op een mijn loopt.
(Dit schip was gebouwd in 1883 en dus de voorganger van de in 1920 gebouwde “Hilversum” die in hetzelfde konvooi SC 11 voer als de “Ootmarsum” en de “Bussum”.)
Kapitein van de “Hilversum” die in 1917 verloren ging, was Jeppe Wiebes afkomstig van Schiermonnikoog. Het schip vaart in ballast van Le Havre naar Barry wanneer het schip in het Bristol Channel, op 5 mijl ten oosten van Lundy Island, op een mijn loopt. Deze mijn is gelegd door een Duitse onderzeeboot de UC.51. Het schip zinkt zo snel dat de beide reddingboten bij het te water laten kantelen door de zuiging van het zinkende schip.
Men weet echter een boot op te richten waarmee een aantal bemanningsleden aan boord van het Britse patrouillevaartuig HMS “Night Hawk” weten te komen. Van de 19 bemanningsleden blijven 6 man vermist waaronder de kapitein en dus ook 2e stuurman Eeuwe de Vries.
Er is ook een ander verhaal, namelijk dat alle bemanningsleden al van boord waren voordat het schip zonk maar dat de kapitein terug wilde om zijn scheepspapieren in veiligheid te brengen. Toen ze daar aankwamen verdween het schip plotseling in de diepte en sleurde de reddingssloep met inzittenden mee.
Het gezin van Eeuwe de Vries en Trijntje Nobel verliest dus zowel een zoon tijdens de Eerste als tijdens de Tweede Wereld Oorlog en krijgt ook nog het verlies van een schoonzoon, Douwe Sparrius, te verwerken.
Douwe Sparrius is getrouwd met Saapke de Vries een zus van Jan de Vries. Douwe is geboren op 9 maart 1884 te Hollum. Hij is ook kapitein en een zoon van Botte Hendriks Sparrius en Pietje Douwes Dokter. In het gezin van Botte en Pietje worden 11 kinderen geboren. Het gezin kende veel verdriet. De eerst geborenen, twee meisjes, Jantje en Trijntje overlijden binnen 3 weken, een zoontje Hendrik wordt 12 jaar, een dochtertje Wietske 26 dagen en Hendrik, de jongste zoon en ook zeeman overlijdt in 1933 als hij 39 jaar is.
Douwe trouwt op 21 november 1912 Ameland met Saapke de Vries, geboren in Hollum.
Douwe en Saapke wonen in Amsterdam en Heemstede. Ze krijgen 5 kinderen, 3 zonen en 2 dochters. Petronella (Nel) geboren in 1913, Eduard Jan geboren in 1914, Bernard Martin (Ben) geboren in 1919, Theo Eduard geboren in 1925 en Trijntje Jacoba (Tineke), geboren 21 april 1934 in Heemstede. Op de grafsteen van zijn vrouw op de Algemene Begraafplaats te Hollum staat zijn naam vermeld (Hollum Zuid regel 16 graf 17).
Douwe Sparrius wordt genoemd op het KNSM-monument in Amsterdam, opgericht ter nagedachtenis aan de 247 personeelsleden van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen zijn omgekomen.
Jan Engels, geboren op 27 april 1903 is een zoon van Jan Engels en Gelske Nagtegaal. Hij is in 1940 eerste stuurman. In het gezin worden zeven kinderen geboren. Hendrik Jan op 19 november 1898, Barend op 10 september 1900, Jan op 27 april 1903, Cornelis op 22 juli 1905, Jansje op 22 juli 1908, Dirk op 29 mei 1910 en Anna (Anne) op 18 november 1915.
Jan trouwt op 20 februari 1930 met Antje Visser. Antje is een dochter van Pieter Visser en Hiltje de Jong. Jan Engels is daardoor dus een zwager van Douwe Visser. Jan en Antje woonden in Amsterdam en kregen twee kinderen, Gelske en Pieter. Op het graf van zijn vrouw op de Algemene Begraafplaats te Hollum ( Noord, regel 22, graf 15) staat zijn naam vermeld.
Jan Engels
Douwe Visser, is geboren op 29 januari 1906 te Hollum. Hij is matroos en een zoon Piet(er) Visser en Hiltje de Jong die in de Oosterlaan woonden.
Piet en Hiltje trouwen op 7 mei 1903. In het gezin worden zeven kinderen geboren. Jacob op 11 september 1903, Antje op 10 december 1904, Douwe op 29 januari 1906, Gribbert op 11 maart 1907 en Pieter op 4 november 1908, Gooi 27 januari 1914 en Bertus 15 januari 1925.
Douwe trouwt op 2 november 1932 met Antje Bakker. Antje Bakker is een dochter van Douwe Bakker en Elisabeth (Betje) de Vries. Deze Elisabeth (Betje) de Vries is weer een zuster van Saapke de Vries en Jan de Vries. Hun eerste en enige dochter Elisabeth (Liesbeth of Lies) werd geboren op 4 januari 1935. Op de grafsteen van zijn vrouw op de Algemene Begraafplaats te Hollum staat zijn naam vermeld, Hollum Zuid regel 23 graf 27.
Voor Piet en Hiltje betekende dit dat ze op 5 januari 1941 hun zoon verloren, nadat op 23 november 1940 hun schoonzoon Jan Engels was omgekomen. Elisabeth (Betje) de Vries verliest dus een broer, een zwager en een schoonzoon. Bovendien waren Antje Visser en Antje Bakker ook vriendinnen.
Voor en na de oorlog sterven ook nog twee zonen van Douwe en Betje vroegtijdig. Jacob is 17 jaar oud en overlijdt in 1931. Cornelis is 29 jaar wanneer hij in 1946 komt te overlijden. Hij was getrouwd met Johanna Kanger en woonde in Amsterdam. Johanna (Jo) blijft achter met haar twee kinderen Jacob en Rika Annie. Zij keren terug naar het eiland.
Een broer van Elisabeth, Jan en Saapke de Vries, Eeuwe de Vries, is dan, zoals is beschreven, op zee omgekomen.
Douwe Visser
Hoe kwamen deze Amelanders om in de oorlog?
Douwe Sparrius (1884-1940)
Douwe Sparrius is bij het uitbreken van de oorlog kapitein op het stoomschip “Agamemnon”. Het schip werd in 1914 gebouwd in Port Grascow. Het schip was 90 meter lang, breed 13.15 meter en had een diepgang van 5.84 meter. BRT 1904, uitgerust meteen Dunlop Bremner en Co 3 cilinder Triple Expansie stoommachine van 1200 IPK. Het schip werd gebouwd in opdracht van de KNSM. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt het schip gevorderd door de Britse regering en voer het 2 jaar onder Britse vlag. In 1918 werd het schip weer overgedragen aan de KNSM. Het stoomschip “Agamemnon” vertrekt op 8 november 1940 in konvooi PN 29 uit Southend naar Cardiff.
ss Agamemnon
In de Theemsmonding in Burrow Deep bij Southend Roads, vuurschip Swin, wordt het konvooi aangevallen door Duitse vliegtuigen. ’s Middags om 2.00 uur wordt het schip tot zinken gebracht. Twee bommen raken het voorschip. Dikke rookwolken van stof en water stijgen op uit ruim 3 en uit de stookplaat en de machinekamer. De machine werd direct gestopt. Geprobeerd wordt de reddingboten die voor gebruik gereed zijn te water te laten. Doordat het voorschip snel zinkt en het schip hevig slagzij maakt over bakboord, lukt dit niet. Binnen 5 minuten zinkt het schip en alle opvarenden springen overboord en proberen zich drijvend te houden op wrakhout en een vlot.De kapitein en drie officieren worden van de brug afgeslagen. Wanneer drie kwartier later de torpedobootjager HMS “Cattistock” de drenkelingen te hulp schiet komt de redding te laat voor kapitein Douwe Sparrius. Hij is door uitputting verdronken en werd evenals een Engelse radiotelegrafist en een Britse kanonnier niet meer teruggezien. De “Agamemnon” was in eigendom bij de KNSM
Jan de Vries (1892-1940)
Het SS “Ootmarsum” van de Stoomvaart Maatschappij Oostzee (Vinke & Co) vaart in dienst van de Nederlandse Scheepsvaart- en Handelscommissie welke is gevestigd te Londen. Deze commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de kleinere rederijen. De grote rederijen hadden dikwijls vestigingen in het buitenland en konden van daaruit hun werk voortzetten. Door de grote rederijen is later wel het Nederlands Scheepvaartcomité in New York opgericht.
De duikbootoorlog is volop aan de gang wanneer de “Ootmarsum” in november 1940 in konvooi op weg is van Nova Scotia naar Engeland. Het konvooi SC 11 bevindt zich op 55̊ NB en 12̊ WL wanneer het schip op 23 november 1940 door de “U 100” wordt getorpedeerd. Alle 25 bemanningsleden komen om het leven. Aan boord van het schip zijn 2 eilanders.
Het stoomschip “Bussum” wordt ook op 23 november 1940, 90 mijl ten westen van Tory Eiland getorpedeerd. De torpedo sloeg in aan bakboordzijde en de klap wen schade waren zo groot dat de hoop het schip te kunnen behouden al snel werd opgegeven. De bemanning kan het schip met de reddingssloep verlaten. Nadat men twee uur heeft geroeid werd de bemanning door de Canadese destroyer HMCS “Ottawa” opgepikt en op 25 november te Gourock aan land gezet. Alle opvarenden hebben het overleefd.
Beide schepen behoorden toe aan de Stoomvaartmaatschappij Oostzee NV te Amsterdam.
Op 3 februari 1941 bericht de Engelse Admiraliteit dat het schip “over tijd” is. Een later binnengekomen bericht maakt melding dat de gezagvoerder van het stoomschip “Bussum” heeft gerapporteerd dat de “Ootmarsum” op de dag, volgende op de dag van de duikbootaanval, werd vermist. Aangenomen moest worden dat dit om het stoomschip “Ootmarsum” ging die ook op 23 november helaas met de gehele bemanning verloren is gegaan. De lading van de “Ootmarsum” bestond uit ijzererts terwijl de “Bussum” graan vervoerde. Het is vrijwel zeker de oorzaak van de zware lading dat de “Ootmarsum” zo snel is gezonken. Het konvooi SC 11 telde 34 schepen waaronder ook nog het stoomschip “Hilversum” dat fosfaat moest afleveren in een Ierse haven.
De tocht over de Atlantische Oceaan onder leiding van het Britse patrouillevaartuig HMS “Negaties” verliep zonder moeilijkheden. Bij het naderen van de Western Approaches voegde zich een anti-onderzeebootescorte bij het konvooi. Dit bestond uit vier vrij moderne Canadese torpedobootjagers HMCS ”Ottawa", "Saguenay", "Skeena" en "St. Laurent". Het waren moderne, snelle schepen maar met een beperkte actieradius zodat ze voor escorte over korte afstanden werden ingezet.
De Duitse onderzeeboot U-100 slaagde er niettemin in zeven schepen van het konvooi te torpederen.
Jan Engels (1903–1940)
De andere eilander aan boord van de “Ootmarsum 2” is eerste stuurman Jan Engels, geboren op 27 april 1903 te Hollum. Hij is op 20 februari 1930 getrouwd met Antje Visser. Ze kregen een dochter die Gelske werd genoemd en een zoon Pieter (Piet).
Nadat bekend was dat haar man overleden was, is Antje met de kinderen terug gekomen in Hollum.
s.s. Ootmarsum 2, bouwjaar 1920, liggend in 1924 in Boston, USA.
Tot overmaat van ramp overlijdt de op 28 januari 1940 geboren Pieter op 27 juni 1945. Dus direct na de bevrijding. Pieter werd slechts 5 jaar.
Het gezin woonde in Amsterdam maar was direct na het uitbreken van de oorlog teruggegaan naar Ameland. Jan Engels komt ook om het leven op 23 november 1940 wanneer de “Ootmarsum” tot zinken wordt gebracht door de Duitsers.
Jan en Antje hebben in de jaren 30 de dubbele zomerwoning Castor en Pollux laten bouwen in de jaren ’30. Later had Antje haar broer Gribbert de westkant in bezit en Antje de oostkant.
Douwe Visser (1906–1941)
Op 5 januari 1941 is het stoomschip "Soemba" (6718 ton) van de Stoomvaart Maatschappij Nederland onderweg op de Atlantische Oceaan. Het schip is met een lading piekijzer in konvooi op weg van Philadelphia via Halifax naar Engeland. Er is een zware storm uit Zuidzuidoost. De lading van het schip begint te schuiven en ’s morgens om 8.50 uur kapseist het schip. Door de schuivende lading heeft een tussendek het begeven. Er zijn 60 mensen aan boord waarvan er 24 worden gered.
Douwe Visser. Hij behoorde helaas tot de 36 slachtoffers van deze scheepsramp. De ramp vindt plaats op 45̊ 52’ NB en 49̊ 10’ WL op 300 mijl van Cape Race.
In Philadelphia wordt staal en ruw ijzer voor Engeland geladen. De “Soemba” had, onder kapitein J.P. Leguit, in december 1940 rubber en tin uit Indië naar New York gebracht. Op de 23e december vertrekt de “Soemba” naar Halifax en verlaat deze haven in konvooi op 1 januari 1941. Op nieuwjaarsdag dus, maar niemand kon weten dat na enkele dagen het schip verloren zou gaan.
De reis begint met rustig weer maar op 4 januari steekt er ’s nachts een storm op uit zuidzuidoostelijke richting met een hoge wilde zee een overkomende zee een zware haal naar bakboord, waardoor plotseling een deel van de lading overliep. Verschillende opvarenden horen een onheilspellend geluid dat zelfs tot de brug doordrong. Direct daarna krijgt het schip weer stortzee waardoor het zeker 30 graden slagzij over bakboord kreeg. Geprobeerd werd het schip met de kop in de wind te krijgen en snelheid te minderen. Maar de slagzij nam toe en het schip luisterde nauwelijks naar het roer.
De kapitein laat de machines stopzetten en commandeerde alle hens aan dek en dat men zwemvesten moest aandoen. Hij wist dat de lading was “overgelopen”en dat het schip verloren leek. Maar in eerste instantie dachten vele bemanningsleden dat het zo’n vaart niet zou lopen. Maar al snel zag men in dat het echt ernstig was. De 3e stuurman lag aan stuurboord en toen hij zijn zwemvest haalde kon hij slechts met de grootste moeite nog uit zijn hut komen. Ook de kapitein was naar zijn hut gegaan maar hij heeft geen kans meer gezien deze te verlaten.
In korte tijd was het voorbij. De slagzij werd 40 graden, 50 graden en meer; het water stroomde over het dek en het schip was bezig om te slaan. Om kwart voor negen lag de “Soemba” praktisch op bakboordszijde met de schoorsteen op het water. De mannen die het gelukt was naar buiten te komen liepen over de wand van het schip. Er waren twee reddingsvlotten aan boord. Men had nog kans gezien de sjorrings los te snijden en dat zou de redding worden voor een deel van de bemanning. Bijna ging het nog mis omdat een vlot vast raakte in de antenne en de andere dreigde de schoorsteen in te spoelen. Maar 25 mannen wisten zich in veiligheid te stellen. Om kwart voor negen verdween het schip onder water met daarin nog 35 bemanningsleden. Veel van deze slachtoffers behoorden tot het personeel van de machinekamer. Zij konden door de slagzij niet meer boven komen.
Twee schepen uit het konvooi passeerden de vlotten maar voeren door. Waarschijnlijk durfde men het niet aan op de woeste zee een reddingspoging te ondernemen. Gelukkig dacht kapitein Ryberg van het Zweedse schip “Rydboholm” daar anders over. Het schip hoorde bij een Bermuda-konvooi dat zich op zee bij het Halifax konvooi had aangesloten. Maar het schip was achterop geraakt en probeerde het konvooi in te halen.
Ruim twee uur na de ondergang van de “Soemba” passeerde de “Rydboholm” de beide vlotten met drenkelingen. Kapitein Rydberg liet een sloep strijken die op de ruwe zee twee tochten moest maken voor het oppikken van de schipbreukelingen.
De sloep liep daarbij ernstige schade op. Maar 11 man van zijn 24 kopen tellende bemanning wisten de 25 mannen van de “Soemba” in veiligheid te brengen. Helaas overleed aan boord nog een Engelse koksmaat aan zijn verwondingen zodat het aantal slachtoffers van de ramp 36 bedroeg waaronder dus Douwe Visser van Ameland.
De Raad voor de Scheepvaart in Batavia, waar het schip thuis hoorde constateerde later dat er geen schuldigen waren aan te wijzen. De ramp was te wijten aan het niet vast liggen van de lading “pig iron” op de onder- en boventussendekken. Door het schuiven van de lading was daardoor, vrijwel zeker, een tussendek bezweken dan wel de tussendek-sluikplanken in ruim 3.
De “Soemba” werd in 1924 gebouwd op de Werf Conrad, Scheepswerf en Werktuigenfabriek in Zaandam. Het schip had vier masten en was voorzien van een Zoelly stoomturbine 4 Schotse ketels met totaal 3200 APK.
ss “Soemba” bij de Hembrug
Geschreven door Jan J. de Vries, 2017