KNZHRM afdeling Ameland
Een terugblik op bijna 200 jaar reddingwezen op de stations Nes, Hollum en Ballum door Joke Mosterman-van Doorn
KNZHRM afdeling Ameland
Voormalig directeur van de KNZHRM Chris van der Zweep kon er smakelijk om lachen als hij vertelde over reddingen lang voordat er sprake was van een georganiseerd reddingswezen. Toen waren de varkens, die mee waren aan boord vaak levensredders. Varkens waren goede zwemmers. Met een touw vanaf het schip aan hun poot zwommen ze instinctief naar de walkant en brachten ze een verbinding tot stand waarlangs schipbreukelingen gered konden worden. De roeper, de koehoorn, zoals die nu wordt beschreven als “instrument” bij het Sunneklaasspeulen krijgt een heel andere lading als je je indenkt dat met roepers bij een scheepsstranding de schipbreukelingen probeerden om de aandacht van kustbewoners te trekken als ze voor de kust in de gronden dreigden te vergaan. Ook honden werden wel ingezet om met een touw naar het schip in nood te zwemmen. Tientallen jaren geleden was de hond Willy uit het gezin van Geb Kienstra uit Buren daartoe in staat. Verderop wordt een redding per paard beschreven. Hieronder vindt u de beschrijving van een periode van reddingen gedurende bijna 200 jaar, die begon in het jaar 1824.
Zeventien schepen vergingen voor de Nederlandse kust in de meedogenloze storm van 14 oktober 1824. Het verdrinken van de redders en schipbreukelingen bij Huisduinen leidde tot de oprichting van de NZHRM.
Kersje Sietes Meester uit Ballum was nog geen 16. Toen de roep “Skip op strân” door Ballum ging, was hij in zijn onderbroek en op blote voeten in de vliegende storm richting het strand gegaloppeerd. Hij had die speciale band met zijn paard, het was net zo onverschrokken als hijzelf. Het was de eerste keer dat hij in huizenhoge brekende golven een verbinding m et een schip tot stand bracht, maar het zou niet zijn laatste keer zijn. Behalve zijn paard was ook zijn vriend Jan Koster zijn helper. Toen Kersje, die niet kon zwemmen, door een breker van zijn paard werd geslagen, kon Jan hem nog net grijpen. Het ging om het schip Louisa Augusta, wat gestrand was. Toen een verbinding met het schip tot stand was gekomen, konden de schipbreukelingen langs een tros het strand bereiken. Minder geluk hadden de opvarenden van 16 andere schepen. Maar het was vooral de verdrinkingsdood van de redders van Huisduinen, die leidden tot de oprichting van de reddingsmaatschappijen langs de Hollandse en Zeeuwse kust. Dat het gestrande schip “De Vreede” bij Huisduinen een Amelander schipper/eigenaar had is minder bekend. Het was Cornelis Jansz. De Boer, die het schip “De Vreede” in 1823 had kunnen aanschaffen. Het schip was door de stormwind en de fatale stroming in lager wal positie terecht gekomen en strandde. De roeiers van Huisduinen waren er na twee pogingen in geslaagd om 11 bemanningsleden, waaronder 3 Amelanders van boord te halen. Bij hun laatste poging haalden ze schipper de Boer, zijn stuurman en bootsman van boord. Op de terugweg richting het strand werd door een grondzee de sloep omver geworpen. Er werd slechts één roeier gered. In de hele Nederlandse samenleving werd geschokt gereageerd, men doneerde massaal geld voor weduwen en wezen van de zes omgekomen redders, maar ook voor het in bedrijf brengen van beter materiaal.
Roeireddingboot voor Nes al in december 1824, in 1826 volgt een jol in Hollum.
Voor een aantal ondernemers en bewoners van Amsterdam en Rotterdam was dit een reden om een georganiseerd reddingswezen op te richten. Ze waren geïnspireerd door een Engels initiatief. Op 4 maart in hetzelfde jaar 1824 waren langs de hele Engelse en Ierse kusten reddingsstations gestart. Al op 11 november (!) 1824 werd onder andere door mr. Adriaan de Bruine en Abraham Fock in Amsterdam de Noord- en Zuid-Hollandsche Reddingmaatschappij opgericht en op 20 november ontstond de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen. Sinds 1991 heten zij samen de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij, zoals we die vandaag kennen. Hoe voortvarend de nieuwe organisatie te werk ging blijkt wel uit het feit dat al in december 1824 Nes een onzinkbare Groenlandse sloep ter beschikking gesteld werd aan de vrijwilligers, die zich bij de organisatie gemeld hadden als schipper en roeiers. Het werd daarmee een volledig station en het eerste station van Nederland. Al op 6 februari 1825 kwam de reddingboot in actie. Zes bemanningsleden en een passagier werden gered van het Engelse schip “The Ann of Sunderland”. Het zal de roeiers hebben verheugd dat er reddingspremies werden uitgekeerd door de reddingmaatschappij: voor iedere redder vijf gulden! In 1826 kreeg Hollum een jol. Zo dicht bij een gevaarlijk zeegat als het Borndiep hoort echter een volwaardige strandreddingsboot. Dit nieuwe schip èn een houten boothuis kreeg het station Hollum in 1843, de jol werd verkocht.
Met gevaar voor eigen leven.
Er gingen twintig jaar voorbij van reddingen, die goed verliepen, maar in het jaar 1844 bleek hoe gevaarlijk het redden kan zijn.
De Groenlandse sloepen, die werden gebruikt waren 8,50 lang en 1.70 breed. En hoewel ze bij de walvisvaart hun diensten bewezen hadden, waren ze in een reddingspoging in hoge zeeën en brekende branding een notendop. Dat bleek bij de stranding van de Diana op 20 augustus 1844. Schipper Wybren Douwes de Boer had al één opvarende van de Diana aan boord, toen de tweede naast de reddingboot sprong en slechts met moeite aan boord kon worden gehesen. Daarbij maakte de boot echter zoveel water dat men besloot naar het strand terug te keren. Redder Cornelis Colmer besloot om de overgebleven opvarende bij te staan en bleef aan boord van de Diana. De terugkeer op het strand mondde uit in een drama. De boot stootte op een bank, kreeg een zee over zich heen, viel dwars en kenterde. De 27 jarige Wybren de Boer en de kapitein van de Diana kwamen om in de golven. Vier man besloten te paard de golven in te gaan om hulp te bieden. Van hen werd echter de 38-jarige Schelte Jans Scheltema van zijn paard geslagen en verdronk. Inmiddels begreep Cornelis Colmer dat hulp vanaf het strand niet meer te verwachten was. Toen de Diana verdween onder zijn voeten klemde hij zich vast aan een stuk hout en wist op eigen kracht het strand te bereiken. De achtergebleven zeeman kwam om in de golven.
Het dorp Hollum in diepe rouw. “Op het eiland spreekt men nergens anders over”.
Een verschrikkelijk drama speelde zich af nog eens twintig jaar later af bij Hollum van 24 op 25 augustus 1861 toen de Noorse Bark “Dieppe Packet” strandde op het Bornrif. Het schip had haar drie masten, de ra’s, een wirwar van zeilen en touwwerk al verloren. Reddingbootschipper Jan Eeuwes Visser was een man , die kansen zag en ze greep. Hij was logementhouder, kastelein, koopman en wagenaar en waarschijnlijk in zijn jonge jaren zeeman geweest. Toch staat op het kerkhof in Hollum een “sprekende steen” die herinnert aan de gebeurtenis die het einde van zijn leven betekende, maar ook het leven kostte aan de vier roeiers uit de reddingboot. Het waren vier zeelieden, die nog maar kort met verlof thuis waren van zee en hun diensten aangeboden hadden. De roeiers in de redddingboot hadden al zes maal geprobeerd los te komen van de brekende golven op het strand, maar de boot werd door de golven vol geslagen met zeewater en moest telkens terug. Twee opvarenden van de “Diepe Packet” hadden zelf een vlet in zee gebracht en zo roeiend een tros over gebracht, zodat een verbinding met het schip tot stand was gekomen. Daarop besloot schipper Visser met wat minder roeiers langs de tros richting de Dieppe Packet te varen om veel zeelui tegelijk te kunnen meenemen. Aanvankelijk leek het schip langs de life-line het schip te bereiken, totdat de boot dwarszee raakte en in enkele ogenblikken de bemanning in de diepte werd gestort. Dat de schipbreukelingen toch nog werden gered met de nieuwe boot uit Nes, was geen troost voor de vijf weduwen en vijftien kinderen, die achter bleven. Er werden voor hen ook in Noorwegen, het thuisland van de Dieppe Packet inzamelingsacties gehouden, wat het niet geringe bedrag van 4800,00 gulden opbracht. Zelfs Koning Willem ll droeg persoonlijk bij om het leed van de weduwen en wezen te verzachten. Ook het station Hollum kreeg twee maanden na het ongeluk een nieuwe boot. Verder werd aan de bemanning geleerd om te gaan met de stopzak, die nadien verplicht aan boord moet zijn.
Ongelofelijke veerkracht van de bemanning.
In de Reddingboot, het blad van de NZHRM werd de actie van 4 op november 1861 beschreven, die de Hollumer roeiers maakten naar de haringbuis “D 63 Vreede”. Bij hun eerste tocht haalden de mannen al 9 opvarenden van het schip. Toen ze terugkwamen, waren de overgebleven zeelui zo verzwakt en verstijfd dat ze er niet meer in slaagden zich los te maken uit het want, waar ze zich in de razende storm hadden vastgebonden. Van het moment dat de reddingboot hoog boven het wrak werd uitgetild maakte Lolke Jans Kanger gebruik om over te springen om de schipbreukelingen te bevrijden. Hij kreeg ze alle vier in de boot, maar raakte met een van de geredden te water. Gelukkig kon hij met één hand de boot grijpen, terwijl hij met de andere hand de drenkeling vast hield. En dat terwijl nog maar een paar maanden eerder maats van hem het hadden moeten verliezen van de zee. De redders kregen zowel van Koning Willem ll als van de reddingmaatschapij een gratificatie. Lolke Jans Kanger kreeg bovendien een bronzen medaille, hij en alle andere redders ontvingen een getuigschrift.
Een vuurtoren voor Ameland.
De nieuwe koning Willem lll had evenals zijn vader een grote belangstelling voor de zeevaart en koopvaardij. Gedurende zijn regeringsperiode werd een aantal gietijzeren vuurtorens gebouwd, niet alleen in Nederland maar ook op eilanden van het toenmalig Nederlands Indië. Ontwerper was Quirinus Harder, een knap ijzerarchitect. De vuurtoren van Ameland, waarvan de bouw startte in 1880 was zijn laatste en ook mooiste ontwerp.
De eerste in een rij van beroemde reddingbootschippers.
Jacob Folkert Visser was betrokken bij de bouw van de vuurtoren. Als voormalig zeeman, maar teruggekomen naar het eiland moet het hem mooi geleken hebben om vuurtorenwachter te worden. Hij solliciteerde en kreeg de baan samen met enkele andere collega’s. Het 4 pits petroleumvlamlicht werd door hen bewaakt en onderhouden maar ook speurden ze zowel op Noordzee als op de Waddenzee naar calamiteiten. Vijf jaar later werd hij ook reddingbootschipper, een uitgelezen combinatie, omdat hij als geen ander bekend was met stromingen, inkomende zeeën bij welke wind dan ook, in wat vaak de hel van het Bornrif werd genoemd. Hij zou dertig jaar schipper blijven. Toch zou hem het ergste overkomen wat een reddingbootschipper overkomen kan: hij verloor zijn oudste zoon bij een schipbreuk in het hoge noorden.
Het wippertoestel van Ballum en later Nes.
Sinds de reddingen te paard van Kersje Meester, een ware meester in het tot stand brengen van een life-line waarlangs schipbreukelingen aan land konden worden gebracht, was al 65 jaar voorbij gegaan. In 1891 kreeg Ballum een vuurpijltoestel en een bijbehorend huisje, waarin het toestel stond opgeborgen. Het wippertoestel bleef daar tot december 1930. Toen verhuisde onder protest van de helpers in Ballum het wippertoestel naar Nes. Het overschieten van een life-line werd zelden of nooit ingeroepen tijdens stranding, maar dat zou veranderen met het in dienst treden van een ploeg in Nes in de zestiger jaren van de 20e eeuw.
De eerste motorreddingboten van net na 1900.
De eerste motorreddingboot werd gestationeerd in Scheveningen in 1907 en de tweede “De Brandaris” op Terschelling in 1910. Daardoor verminderde het aantal reddingen met de roeireddingboten van Ameland. Die kregen ter aanvulling weliswaar zeiltuig en Morse seinlampen. In 1927 kwam er nog een tweede “concurrent” van de Amelanders in de vaart: de zelfrichtende Insulinde in Oostmahorn, met als schipper de legendarische Mees Toxopeus. Overigens waren er spectaculaire strandingen, zoals in 1919 de door een mijn getroffen Liberty Glo, in 1928 de Malmö en het spookschip de Tartar, de tjalk de Rehoboth. Zelfs was er in 1935 een assistentie toen de motor uitviel bij de “Friesland’, het passagierschip van de lijndienst Nes – Zwarte Haan van Epke van der Geest en Anne Olivier.. Helaas niet altijd met een succes voor de Amelander roeiredders onder leiding van schipper Botte Ney, die op 1 april 1935 het roer overnam van schipper Harm Visser. De nieuwe schipper moest na soms moeizame tochten het redden overlaten aan de Brandaris of Insulinde. Schipper Botte Ney zou de moeilijke oorlogsjaren meemaken. Als reddingbootschipper waren hij en zijn bemanning betrokken bij oorlogssituaties als het redden maar ook vaak bergen van oorlogsslachtoffers aan Duitse en Engelse kant. Ook Sytze de Jong en Gooi Visser zouden na hem herinnerd worden als legendarische schippers.
Naar zee gebracht met paardentractie.
Tot 1937, dus gedurende meer dan 100 jaar werden de kleinere en veel lichtere roeireddingboten met vier paarden in zee gebracht. !n 1937 werd het oude boothuis afgebroken en vervangen. In hetzelfde jaar kreeg het station Hollum de beschikking over de motorstrandreddingboot Abraham Fock en kwam de paardentractie van het tiental paarden in beeld zoals we het nu kennen van de demonstraties van de tewaterlating van de paardenreddingboot. Nog in ieders herinnering is het drama van het verdrinken van de acht paarden in 1979 bij het redden van de bemanning van het zeiljacht “De Windspiel 4” op de Kofmansbult in de monding van het Borndiep. Het was een dieptepunt in de eeuwenlange samenwerking van de boeren met hun paarden. Jarenlang waren de voerlui en de paarden naar het reddingboothuis geroepen als de stoomfluit van de melkfabriek klonk. Ze hadden naar alle nodige plaatsen op het strand de reddingboot getrokken. Het hele eiland en ver daarbuiten leefde mee met de tragedie, waarbij de voerlieden hun geliefde dieren verloren. 10 maanden na de ramp konden nieuwe paarden de tewaterlating van de reddingboot weer op zich nemen.
Een paar maanden eerder beleefden de paarden nog een gloriedag bij paleis Soestdijk.
Op het defilé van Koninginnedag 30 april 1979 bij paleis Soestdijk waren onder leiding van burgemeester Hans Lesterhuis en schipper Gooi Visser de paarden begeleid door de voerlieden te zien geweest en gepresenteerd aan de koninklijke familie en het hele Nederlandse volk. Het was een geweldig succes!
Redding van de opvarenden van het motorzeiljacht Surprise op 30 april 1979.
Terwijl iedereen op Ameland klaar was om de tv in te schakelen voor het defilé speelde zich op het Amelander strand een reddingsactie af. De bemanning van de wipperploeg was om 08.30 uur gewaarschuwd door commissielid Monte Visser met de mededeling: er zit een jacht op het strand, hoog op, noord-oost van de vuurtoren.
De bemanning van de wipperploeg onder leiding van commandant Theo Mosterman rukte onmiddellijk uit en stond om 09.00 uur bij Ballum op de duinen. Ze signaleerden een jacht drijvend achter de 3e brandinggolf in oostelijke richting. Theo schreef: “We zijn het gevolgd langs het strand. Het nog drijvende jacht had zo’n hoge snelheid met de vloedstroom dat we het met de truck niet in konden halen. Nadat het bij paal 12 de grond raakte, konden we het benaderen, het bleek evenwel niet bemand. Direct werd door ons in de derde brandinggolf een drenkeling opgemerkt. Deze deed moeite om naar de kant te zwemmen en nadat hij wat genaderd was, hebben we hem uit de branding gepakt. Wat oostelijker ontdekten we een reddingvlot. Op aanwijzing van de eerste man bleek dat er nog twee drenkelingen moesten zijn. Toen we het vlot langs het strand bereikten, zagen we dat ook deze twee mannen zich naast het vlot in het water bevonden. Toen ze bij de tweede brandinggolf waren, konden we ze grijpen. Deze mensen waren uitgeput. We hebben ze direct aan de Rijkspolitie (de heer Kalverda) meegegeven voor een beter onderkomen. Het was toen 09.30 uur. Het bleek dat het vlot halfvol water was geslagen, was gekapseisd en dat de mannen zich hadden moeten bevrijden door met een mes een uitgang door het dak van het vlot te maken”.
Theo merkte in zijn verslag op: “Ons grootste probleem tijdens deze actie was, dat we de mensen in de branding wel goed konden zien, maar ze niet konden bereiken door gebrek aan een lichtgewicht drijvend rubbervlot. Verder moet opgemerkt worden dat de kleding van onze ploeg, die het water in moesten om de drenkelingen te redden ontoereikend was. Een eventueel langer durende actie was in dit geval uitgesloten geweest omdat onze mensen al te koud en te nat waren”.
Wipperploeg evalueerde naar snelle redders vanaf het strand.
In 1966 was Bernard Kooiker bij de wipperploeg gekomen. “Het was een beste club”, zo beschrijft hij de groep van oud-zeelui Piet en Gerben de Jong, schilder Wessel Edes, boer Hendrik Hofker en de eigenaar van een fietsenzaak, Alfons Molenaar. Deze groep was aangevuld met jonge mannen van “de Oosthoek van Nes”uit de gezinnen van Mosterman en Kooiker. Er werd plichtsgetrouw geoefend. De laatste keer dat het wippertoestel echt in actie kwam was in 1975, toen een ponton strandde bij paal 17. Via de overgeschoten lijn en tros werden twee man van het ponton gehaald.
De redding van de drie opvarenden van de Surprise en de smeekbede van Theo Mosterman om een drijvend rubbervlot en betere kleding voor de bemanning bracht een nieuwe ontwikkeling tot stand. Op de stations Ameland, Texel, Terschelling en Schiermonnikoog werden nieuwe rubberboten met trailers geplaatst. De bemanningsleden kregen survivalsuits. Verder gingen ze in training samen met inspecteur Van Noord van de KNZHRM, een vijfdaagse training bij het Schotse Offshore Survival Centre in Stonehaven. De langzame oude truck uit WO ll werd op den duur vervangen door een Unimog 6 x 6. Na vele mooie en snelle reddingen is “de lichtgewicht rubberboot” inmiddels geëvalueerd naar de reddingboot “Maria Hofker” en hebben op alle waddeneilanden deze snel inzetbare reddingboten aan de strandkant zich in het reddingwezen van nu zeker bewezen.
Het thuisfront.
Toen in 1966 Bernard Kooiker na zijn vaartijd op de Willem Barentsz zich aansloot bij de Wipperploeg kon hij nog niet weten dat hij tot 1 augustus 2007 verbonden zou blijven aan de Reddingmaatschappij: als vuurpijl/raketrichter en bemanningslid van de boot bij de Wipperploeg, en later als commissielid. Bernard overleed in 2018. Hij deed mee aan 223 acties en heeft 328 mensen binnen gebracht. Samen met zijn vrouw Coby kijk ik terug op zijn jaren bij de reddingmaatschappij. Coby: “Het was zijn lust en zijn leven. Als ik op het strand loop, denk ik: ik neem mijn petje ervoor af”.
Ze herinnert zich een maandagavond waarop Ben rond 21.30 uur: na een oefening net thuis was. | Even later ging zijn pieper weer, hij moest weer weg. “Ach, ik ben zo weer thuis” zei hij. Maar die avond duurde en duurde het. Het werd 0.30 uur, 1.30 uur uur, 2.30 uur. “In mijn hoofd vormde zich een zin: de redders moeten gered worden. Ik ging weer op bed, maar zat rechtop. Ik maakte me vreselijk zorgen, we hadden drie jonge kinderen…. Pas om zeven uur kwam hij thuis. Er had een vissersschip op het strand gezeten en die hadden ze “eraf” gepraat. Ze hadden daarvoor hoog water nodig en dus hadden ze in het reddingboothuis koffie gedronken en het gunstige tij afgewacht…. Toen was ik boos. Maar de mannen hadden juist gedacht: we gaan maar niet naar huis, dan worden de vrouwen ook nog wakker”. Achter iedere redder staat hun vrouw of man, hun gezin. Reddingswerk was en is niet ongevaarlijk.
Bronnen voor dit artikel:
Tijdspad geschiedenis van station Ameland, beschikbaar gesteld door schipper Willard Molenaar
Skip op strân van Hans Beukema
Logboekje wipperploeg Nes
Fotoboek Coby Kooiker
Ameland tussen Pinkegat en Borndiep van Joke Mosterman
Onder het Torenlicht van Thijs Visser