Mostermannen en de winter van 1956
Door André Staal
Wanneer de scheepvaart op het wad gestremd raakt door ijsvorming krijgt het overlopen een kans. Zo ook in de winter van 56. Toch zijn er in deze winter maar weinig oversteken gemaakt. Wellicht werd dat veroorzaakt door de vele sneeuw die er in de tweede helft van februari viel. Een laag sneeuw bemoeilijkt niet alleen het overlopen maar ontrekt zwakke plekken aan het oog.
Het weer
Op 26 januari passeerde een front met sneeuw en daarna begon het te vriezen. Eind januari bracht een harde oostenwind koude lucht naar onze streken. Op 30 januari was de nachttemperatuur -11º C en de dagtemperatuur -8º C. Op 3 februari kwam de temperatuur even boven nul. De dagen erna vroor het streng en af en toe viel er sneeuw. Op 8 februari kwam de temperatuur tijdens de passage van een depressie boven nul. Meteen daarna drong met een oostenwind zeer koude lucht het land binnen. Daardoor zakte de temperatuur onder de -10º.
In de nacht van 16 op 17 februari zakte de temperatuur zelfs onder de -20º. Op 18 februari vulde een sneeuwbui op Ameland het sneeuwdek aan tot een dikte van een halve meter. De dagen erna begon de sneeuw te stuiven. Maar vanaf 26 februari kregen depressies de overhand en werd de vorst verdreven. Daarmee was de winter van 56 met 18 ijsdagen ten einde. Op het wad bij Ameland was in deze winter op 13 dagen scheepvaart niet mogelijk.
De Mostermannen
André Mosterman (1932-1987) was een zoon van Pieter Mosterman (1900-1970) en Catharina Metz (1905-1987). André was in 1956 werkzaam op het rekencentrum van de universiteit in Groningen. Begin februari 1956 arriveerde hij op de pier te Holwerd. Op dat moment arriveerden de broers Antoon (1928-1986) en Jacob Kiewied (1924-1990) op de aanlegsteiger. Ze waren vanaf de Kooiplaats per brommer vertrokken en over het ijs naar de vaste wal gereden. Ze adviseerden André om lopend over te steken en daarbij hun bandensporen te volgen. De beide broers Kiewied startten hun brommers en reden naar Holwerd om daar met een borrel de geslaagde oversteek te vieren. André begon dadelijk aan zijn ijstocht. Onder het eiland haalden Antoon en Jaap hem in en gezamenlijk kwamen ze op het eiland aan.
Toen de vrije dagen voorbij waren moest André terug naar de vaste wal. Ook nu was hij van plan over te lopen. Zijn broer Gerardus (*1934) zou hem op een deel van de tocht vergezellen. Ze namen hun hond mee. Maar voor de vaste wal kwamen ze voor open water terecht. Ze besloten terug te keren. Helaas kwamen ze onder het eiland ook voor open water.
Ze trokken hun broek uit en waadden door het ijskoude water naar de veilige oever. Net aan wal kwam de hond er al aan, die had ver oostelijk nog een droge doorgang gevonden. Daarmee was een hachelijk avontuur goed afgelopen.
Datering
De tochten van André vonden plaats in februari; de koudste februarimaand van de twintigste eeuw. Later die maand lag er een dik pak sneeuw. Zo’n dikke laag is slecht voor het waddenijs. De beide broers Kiewied staken over per brommer en dat wordt ondoenlijk als er veel sneeuw ligt. De tweede tocht van André met zijn broer Gerardus kan hebben plaats gevonden op de achtste februari. Die dag passeerde een depressie en liep de temperatuur op.
In zo’n situatie kan een ijsvloer op het wad in de kortste keren openbreken en zorgen voor open water waardoor oversteken riskant of onmogelijk worden. Als deze veronderstelling juist is dan is André de eerste keer overgelopen voor de achtste februari.
Andere oversteken
Op 3 februari zat garnalenvisser Teerling met zijn schip vast in het ijs. Een groep mannen besloot vanaf het eiland levensmiddelen en gas naar het schip te brengen. De groep bestond uit hofmeester Piet de Boer, kapitein Hindrik Keijer, de schippers Epke van der Geest, Anne Olivier en Bote Smit. Na de waren afgeleverd te hebben gingen ze terug. De vrouw van Teerling en haar tweejarige zoontje gingen met hen mee.