Multatuli en Ameland
2020 is het jaar van Multatuli, 200 jaar geleden werd hij geboren, zijn moeder Sietske Klein was een Amelandse en kwam uit Hollum
Op 2 maart 2020, is het 200 jaar geleden dat Eduard Douwes Dekker (1820-1887) het licht zag, hij is bekend als schrijver van het beroemde boek Max Havelaar, onder zijn pseudoniem Multatuli (ik heb veel geleden), heeft hij veel los gemaakt, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Domela Nieuwenhuis en Troelstra beschouwden dit boek als een lichtend voorbeeld voor een socialere samenleving. Dit beroemde boek, dat bij zijn verschijning 4 gulden kostte, is geen roman maar een aanklacht tegen de gevestigde orde, al twee weken naar de verschijning werden kamervragen gesteld.
Er zijn boeken vol geschreven over deze bekende Nederlander. Enkele daarvan kunnen hier genoemd worden zoals Julius Pée, Paul van ’t Veer en vele anderen en met name het laatste verschenen werk het boek ‘Multatuli- leven en werk van Eduard Douwes Dekker’ van Dik van der Meulen, die daarvoor in 2003 de Aku literatuurprijs heeft ontvangen, mogen we als een standaardwerk beschouwen.
Wat zou daar nog aan toegevoegd kunnen worden? In dit artikel zal worden ingaan op zijn afkomst, zijn ‘roots’ die gedeeltelijk op Ameland liggen. Het begint met zijn ouders.
Door Jacob S. Roep
Op 3 september 1787 werd Engel Douwes geboren, hij was de zoon van Pieter Douwes en Engeltje Dekker. Op 11 november van het jaar 1800, dus slechts 13 jaar oud, werd Engel Douwes gratis opgenomen als kwekeling op de Kweekschool voor de Scheepvaart. Naast de inschrijving is er een lijst van wat Engel Douwes geleerd heeft en welke prijzen hij daarvoor heeft gekregen. Er staat ook wat andere informatie tussen. Zo moest Engel Douwes op 7 mei 1806 een keer voor straf een nacht in het schandblok staan.
Engel Douwes aan het schandblok, bron: Stadsarchief Amsterdam
En in 1804 werd hij dus aangesteld op het schip ‘Vrouwe Margaretha Suzanna’. De schipper/gezagvoerder was Drewes Kempes (van der Laag). Kempes had in 1795 schipbreuk bij Boulogne en was toen in Frankrijk gevangengezet. De monsterrol uit 1804 laat zien dat op het transportschip toen alleen Amelanders zaten. Engel Douwes gaf toen ook al aan dat hij op Ameland woonde. Mogelijk kende hij toen al de Amelandse Sietske Klein die lid was van de Doopsgezinde gemeente van Zaandam. Op 4 maart 1807 mocht Engel Douwes ‘uit hoofde zijner gevorderde jaaren en verkreegen kunde’ de zeevaartschool verlaten.
Nadat Engel Douwes de kweekschool verliet, trok hij de wijde zee op. Doch niet lang daarna werd het onmogelijk voor de Nederlanders om de zeeën te bevaren de Franse oorlog was uitgebroken en Nederland was bezet door de Fransen. De Franse Keizer Napoleon I had het continentaal stelsel afgekondigd waarmee alle handel met het Verenigd Koninkrijk werd verboden. Deze blokkade duurde van 1806 tot 1814.
Nederland was ‘bezet’ door of liever een satellietstaat van Frankrijk. Inmiddels had Engel Douwes zich gevestigd op Ameland, in Hollum en hield zich bezig met contrabande. Hij smokkelde waren naar en van het Engelse eiland Helgoland en soms zelfs rechtstreeks naar Engeland, zijn ‘uitvalsbasis’ was dus Ameland, maar hoe kwam Engel Douwes op Ameland terecht?
Op Ameland werden Franse soldaten ingekwartierd en ondergebracht bij de burgers. Op 24 mei 1795 werden er 30 Franse soldaten in Hollum en op 16 maart 1796 werden nog eens 70 soldaten bij burgers ondergebracht een aantal van hen had vrouw en kinderen meegenomen.
Nu we kennis hebben gemaakt met de vader van Multatuli komen we bij de moeder; het meisje dat Engel Douwes trouwde in 1808, daarvoor gaan we naar Ameland. Op zondag 13 november trouwden in de Doopsgezinde Jan Jacobskerk, staande aan het einde van de huidige Nesserweg te Ballum, Engel Douwes en Sietske Eeltjes Klein. Het huwelijk werd ingezegend door Cornelis Pieter Sorgdrager en hij schrijft daarover;
‘Op sondag den 13 november 1808 voor 346 maal dienst gedaan was tot Balm. Text hand. 26 vers 28 te deser tijd troude Engel Douwes en Sijtske Eeltjes van Holm, deze beijde waren leden van een andere doopsgezinde gemeente, de bruidegom was lidmaat van de doopsgezinde gemeente tot Amsterdam, en de bruid van te Zaandam voor dese noijt anders als die leden waren van onse gemeente wierde getrout’
Sietske Eeltjes Klein was de dochter van Eeltje Sjoerds Klein en Claaske Jans Nagtegaal en ze werd in 1782 in Hollum geboren. Sietske had nog twee zusters dit waren Hester Eeltjes Klein geboren in 1784 en trouwde op 19 juni 1816 met Jan Gerritz Kat. En Antje Eeltjes Klein geboren in 1785 en trouwde op 21 januari 1813 met Klaas Hendriks de Boer. Daar Sietske lid van de Doopsgezinde gemeente van Zaandam was, mogen we ervan uitgaan dat Sietske daar waarschijnlijk werkte als dienstbode.
Na hun huwelijk in 1808 bleven Sietske en Engel op Ameland wonen en volgens de lijst van ramen en deuren uit 1810 op huisnummer 36. Dit is een woning in de Burenlaan. Als we deze gegevens met het kadaster van 1830 vergelijken, kunnen we de woning vinden.
Hier zien we een fragment van de kadastrale
kaart van Hollum uit 1832. Door interpolatie
van de huisnummers van 1810 hebben we de
woning kunnen vinden waar Engel en Sietske
gewoond hebben. Helaas, bestaat de woning
niet meer. Deze is later afgebroken om plaats
te maken voor een nieuwe woning. Volgens
het kadaster is het oude pandje in 1909
afgebroken en werd er in 1910 een nieuwe
woning op de bouwplaats gebouwd.
Eigenaar was toen Hannes Barends de Boer,
stuurman, gezagvoerder en boekhouder,
te Hollum en Vlaardingen.
De kadastrale nummers zijn sectie B nr. 488 en
489. Het oude pandje bestaat uit twee aaneen
gebouwde boerderijtjes. In 1809 staan als
bewoners vermeld op huisnummer 36 Engel
en Sietske Douwes maar ook Eeltje Sjoerds en
Trynke Jans, de ouders van Sietske.
De woningen zijn in 1830 in eigendom van
weduwe van Jan Gerrits Kat; Hester dus op
nr. 488 en Klaas Hendriks de Boer en Antje
Sjoerds op nr. 489.
In juli 1810 werd Nederland ingelijfd bij het Franse Keizerrijk en korte tijd later werd de militaire dienstplicht ingevoerd. Ook Engel Douwes ontkwam hier niet aan (hij werd op 5 mei 1811 meegenomen naar Friesland), maar hij werd bij de marine ingelijfd en hoefde gelukkig niet mee te gaan met de (uiteindelijk rampzalige) veldtocht naar Rusland. In juni 1811 bevond hij zich aan boord van het oorlogsschip Zoutman dat maar liefst 80 kanonnen aan boord had. Dit schip lag op de rede van Texel. Engel Douwes was toen kwartiermeester van de ’71e equipage’. Hij was kennelijk even ontsnapt aan het oog van de Friese autoriteiten want men kwam er via een brief die Engel Douwes aan zijn vrouw had geschreven achter dat hij op dat schip zat.
De inschrijving van Engel Douwes van ‘Halum’ (Hollum) op het oorlogsschip Zoutman. Bron: Nationaal Archief
De komende jaren hield hij zich, zoals al gemeld, bezig met het smokkelen naar Helgoland. Op 21 maart 1811 werd door de Franse Douane huiszoeking gedaan naar koloniale waren, tegen de avond vond men op Coudenburg onder de grond veel smokkelwaar de goederen werden op 3 wagens geladen en direct naar het pakhuis in Ballum gebracht.
Op Ameland werden de twee oudste kinderen van Engel en Sietske geboren te weten
1. Catharina in 1810, haar oudste dochter Catharina trouwde op 18 juli 1868 met Pieter Jansz Sorgdrager, ze overleed op 30 maart 1876, haar grafsteen staat aan de zijkant van het kerkhof te Nes.
2. Pieter Douwes geb. 12 december 1812, werd doopsgezind predikant.
Geboorteakte Jan Douwes Dekker, geb. 28 juni 1816 te Ameland
Na de Napoleontische oorlog in 1814 lagen de zeeën weer open en de overzeese handel bloeide op en zo kon Engel naar Oost-en Westindië zeilen. Om dichter bij zijn opdrachtgevers te wonen, verhuisde het echtpaar in 1817 naar Amsterdam waar ze een woning aan de Korsjespoortsteeg betrokken waar hun laatste drie kinderen ter wereld kwamen. Op 17 juni 1818 Antje doch zij stierf twaalf dagen later. Op 2 maart 1820 Eduard (Multatuli) en op 28 augustus 1823 Willem.
Veel heeft Multatuli ons niet te vertellen over zijn Amelandse familie. In zijn boek Woutertje Pieterse lezen we een keer de naam Sietske en schrijft hij over een Amelander kap, maar daar blijft het dan bij. Dik van der Meulen vermeldt nog dat Multatuli heeft geschreven dat hij zijn familie in Friesland niet kent maar wel schreef:
‘ik herinner my uit myn jeugd vele verhalen van vechtpartyen met de Franse douanen, van nachtelyke landingen op de Friese eilanden, van stapelplaatsen op Helgoland, en van holen in de duinen. Myn vader heeft eens met zekere D. Visser* een hun behorend schip losgemaakt ‘van de ketting’te Enkhuizen, en onder ’t vuur van kanonneerboten die hen vervolgde uit de haven en naar Engeland gebracht’.
*) Deze Dirk Visser was waarschijnlijk Dirk Tjeerds Visser (1778-1835). Mogelijk verwijst de opmerking van Multatuli naar een gebeurtenis die in de Leydse Courant van 7 september 1810 werd vermeld: ‘Amsterdam den 5 september. Door de Fransche Kaper le Vengeur du Continent is genomen en den 2 dezer by Terschelling opgebragt, het schip Vigilantie, Kapt. D.T. Visser, van Bergen; zynde gemelde Kaper gister uitgezeild.’ Het losmaken van het schip en de reis naar Engeland moet nog nader worden onderzocht.
De familie op Ameland, de ouders van Sietske, waren in eerste instantie vermogend, maar zijn dat in de Franse tijd kwijtgeraakt. Deze armoe heeft zijn weerslag gehad op de dochters Antje, Sietske en Hester. Dat de ouders van Sietske voor de Franse tijd financieel onafhankelijk waren kan erop wijzen dat Eeltje Sjoerds goed verdiend heeft en dat is verklaarbaar, op een lijst van schippers en commandeurs uit 1781 wordt Eeltje Sjoerds namelijk vermeld en we weten dat schippers in die tijd een goed inkomen konden hebben, mede door eigen handel. Hij voer sinds 1771 op het nieuwgebouwde pinkschip ‘De Koning van Groot-Brittanje’. De reizen gingen vaak helemaal naar Archangelsk in Rusland, helemaal om Scandinavië heen. Juchtleer, rundervet, bont, huiden, hout, potas en teer waren belangrijke producten die daar gehaald werden. Een krant uit 1777 adverteert bijvoorbeeld de verkoop van een partij ‘extraordinaris puikspuik moskovische jugten’ die met het schip van Eeltje Sjoerds binnen waren gebracht.
Verkoop van het schip van Eeltje Sjoerds. Uit Amsterdamse Courant, 17-05-1777
De reizen waren soms gevaarlijk. Op een reis uit Archangel in 1776 kwam het schip in zware stormen terecht en werd het ene na het andere zeil door de wind kapotgescheurd. Er werd zo snel mogelijk een veilige haven gezocht. Daar kwamen ze erachter dat door het slingeren van het schip ook nog diverse vaten in het ruim waren gebroken. De goederen moesten opnieuw verzameld en gekuipt worden en toen kon de reis weer worden voortgezet. In mei 1777 werd het schip verkocht. Eeltje Sjoerds voer later nog op het fluitschip Riga, de Zeenimph en de Johanna Philipa. In mei 1791 voer hij voor de laatste keer uit voor een reis naar Lissabon. Hij overleed op 12 juni van dat jaar. Uit onderzoek van Pieter Jan Borsch blijkt dat de grafsteen van ’Eltien Schots’ op de begraafplaats in Hollum van Eeltje Sjoerds Klein moet zijn.
De grafsteen van Eltien Schots alias Eeltje Sjoerds Klein (1749-1791)
De scheepskist in het Multatuli Museum was van deze Eeltje Sjoerds. Hij zal hem voor het eerst hebben meegenomen op zijn reis naar Archangel in 1774.
Scheepskist van Eeltje Sjoerds Klein in het Multatuli Museum in Amsterdam
Tot slot nog de opmerking dat in dit overzicht stringent als achternaam van de ouders van Eduard Douwes Dekker; Douwes is gebruikt en dus niet Dekker, daarvoor is de verklaring: Op 13 februari 1810 overleed de vader van Engeltje Dekker, de moeder van Engel Douwes, Engel Douwes en Sietske kwamen door de erfenis van zijn grootvader in ‘goeden doen’. Dat was de reden dat Engel Douwes de naam Dekker als tweede achternaam toevoegde.
Bronnen:
- Dik van der Meulen, Multatuli;
- Paul van ’t Veer, Het leven van Multatuli;
- Cornelis Pieter Sorgdrager, 'Memorij’dagboek;
- Jan Bleeker, Kadastrale kaart.
Met dank aan Nykle Dijkstra en Douwe de Boer