Schipper Jan Dirks Visser (1878-1945)
Jan Dirks Visser werd op 10 maart 1878 in Hollum geboren als zoon van Dirk Cornelis Visser (1846-1931) en Rimkje Hendriks Visser (1848-1921). Hij was het vierde kind van de in totaal acht kinderen die geboren zouden worden. Jan groeide op in een echte Vissers-familie. Hij werd zeeman net als zijn vader Dirk Cornelis en zijn broers Cornelis (1868), Hendrik (1874) en Wijnand (1884). Al op jonge leeftijd voer hij op een snik. In de winter van 1890 zijn veel snikken van Hollumer vissers door het ijs de Noordzee mee gesleurd en verbrijzeld. Hierdoor hadden de vissers geen schepen om mee te vissen en er was geen geld om nieuwe schepen te kopen. De vader van Jan, Dirk Cornelis, is toen met zijn drie zoons voor Vlaardingen gaan varen. Andere Amelanders vissers gingen ook naar Vlaardingen of voeren vanaf Emden.
Door Jacob S. Roep
Jan had het vissen dus in zijn bloed zitten. Daarover schreef zijn oudste zoon Dirk in zijn boek ‘Ameland: gekomponeerd door de zee’ het volgende:
”Mijn vader was een visserman in hart en nieren. Als jongen van acht jaar voer hij al mee op de “snikken”. Dit waren kleine houten scheepjes, die vanaf de rede van Hollum (op Ameland) de Noordzee op gingen met schelvis beug en ook met de kor. Geen wonder dus dat mijn vader op zeer jeugdige leeftijd, een zee en visserman was, die het vissermansvak, het omgaan met een zeilschip, kennis van de zee, weer en wind, als het ware in zijn zakken had.”
Over de loopbaan van Jan Visser schrijft zijn zoon Dirk het volgende:
”Als jongen begonnen, bracht hij het al gauw tot matroos. Na een paar jaar werd hij stuurman. […] Na een paar zomers bij verschillende schippers te hebben gevaren, kreeg hij door zijn bekwaamheid als zee en visserman zelf het bevel over een logger.”
Het schippersdiploma van Jan Dirks Visser
Van Ameland naar Vlaardingen
Jan trouwde met Trijntje Wijnberg op 18 januari 1906 op Ameland. Ze woonden sinds maart 1906 te Hollum in huis nr. 39a. Waarschijnlijk stond dit huis aan de Burenlaan waar eerder broer Hendrik met zijn vrouw Tietje Minnes Kanger hadden gewoond (vertrokken 5 oktober 1905 naar Vlaardingen). Jan en Trijntje kregen acht kinderen. Een paar maanden na de geboorte van hun oudste zoon Dirk Cornelis vertrok het gezin op 30 maart 1907 naar Vlaardingen. Daar werden later de dochters Hendrika (1909) en Rimkje (1911) geboren. Jan ging in Vlaardingen op de logger varen. Op 22 september 1913 keerde het gezin om gezondheidsredenen terug naar Ameland waar ze in huis nr. 230a gingen wonen. In dit huis woonde een tante van Trijntje, die ook Trijntje Wijnberg (1839-1916) heette, en in volksmond Roosje werd genoemd vanwege haar rode gelaatskleur. Zij woonde daar sinds 1900. Waarschijnlijk trokken Jan en Trijntje met hun drie kinderen bij haar tante in zodat zij voor haar konden zorgen. In ieder geval werden in dit huisje later hun andere vijf kinderen geboren: Jan, Trijntje (‘Truus’), Sientje, Cor en Jacob (‘Jaap’). Anno 2017 wordt dit huis aan de Hans Barendsstraat nog altijd ’t Visserhuus’ genoemd. Op de foto rechts zien we Jan en Trijntje voor hun huis zitten met hun hond.
Rederij Warneke In de ‘Naamlijst van haringrederijen…’etc. komt J.H. Warneke als reder voor vanaf 1887 onder Scheveningen en vanaf 1892 onder Vlaardingen tot 1925. Het was tot ca. 1920 een grote rederij met zo’n 10 loggers. J.H. Warneke was ook bestuurslid van de ‘Onderlinge verzekeringsmaatschappij Vlaardingen’ en gemeenteraadslid van Den Haag. Daarnaast was hij directeur van Seaside Mills te Scheveningen, dat garens, visnetten en zeildoek fabriceerde en leverde. In het Rotterdamse Nieuwsblad stond altijd wanneer en welke loggers er vertrokken en weer terug kwamen met daarbij de vangst vermeld. Bron: Visserijmuseum Vlaardingen |
Terug naar Vlaardingen waar Jan sinds zijn huwelijk al op de loggers voer. In 1907 en 1908 voer hij als schipper op de logger VL 115 'Charlotte'. Hij voer vanaf 1909 als schipper op de Vlaardinger logger VL60 ‘Henny’. De reder J.H. Warneke had in 1908 deze stalen logger met de toenmalige naam ‘De Goede Verwachting I’ van Mij. ‘De Goede Verwachting’ (onder directie van Joost Pot) gekocht. De logger werd op 14 april 1904 van de werf van de Gebrs. Van der Wint te water gelaten. Johannes Hendrik Warneke doopte na aankoop de logger om tot VL.60 ‘Henny’. Van meet af aan heeft Jan Visser hierop als schipper gevaren. Dat deed hij in de periode 1909-1918 en in 1920 en 1921. In de jaren 1917 en 1918 lagen de loggers aan wal want in de Eerste Wereldoorlog kon er namelijk niet op haring uitgevaren worden. In 1917 voer Jan een tijdje als knecht bij een beurtschipper in Harlingen.In 1919 voer Jan niet op de ‘Henny’. In dat jaar voer hij op VL2 'Johan'.
Een gedeelte van de monsterrol van de VL60 'De Hennij' van reder Warneke uit 1920.
Varen op een logger
De vroegste monsterrol van VL.60 ‘Hennij’ dateert uit 1909. In de loop der jaren zouden diverse Amelanders aan boord van deze logger varen, zoals Sypt Hendriks Wijnberg (1891-1937), de zwager van Jan maar ook zijn vader Dirk Cornelis (1846-1931) in de periode 1909-1913. Op de foto rechts zien we de Henny. Sypt had aan boord de functie van ‘oudere’ wat tussen ‘jongere’ en een matroos in zat. Van tevoren werd een monsterrol gemaakt waarin alles op zwart-wit vastgelegd stond zoals de gages, de bevoegdheden van de bemanningsleden, enz. Elke bemanningslid moest hierop zijn handtekening zetten waarmee hij met de bepalingen instemde. Sypts monstergeld bedroeg fl. 12,50 (omgerekend naar inflatie in 2011 plm. €293,-) en hij kreeg per week ‘tongeld’. Dit was een bedrag voor bemanningsleden die aan boord tonnen repareerden. Er waren vaak drie ‘jongsten’ aan boord die reepschieter of afhouder als functie hadden. Hier konden ze fl. 10,- per week mee verdienen. Een reepschieter liet bij het inhalen van het haringdrijfnet (de vleet) de dikke reep in het reepruim gaan. Van de dikke reep was het net dan al los gemaakt. De afhouder had bij het inhalen van het haringdrijfnet als taak de dikke reep van obstakels op het dek ‘af te houden’. Van de gage werd altijd één procent afgetrokken ten behoeve van het ‘Visschers Weduwen- en Weezenfonds’. Dit was een sociaalvangnet voor familieleden wier man op zee was omgekomen. Overigens kregen de Amelander zeelieden die op loggers in Emden voeren later ook pensioen. Dit in tegenstelling tot de zeelieden in Vlaardingen. Er werd fl. 25,- voor de voering aan de bemanning uitgekeerd. De matroos die het op zich nam om in de mast te klimmen voor onderhoudszaken kreeg fl. 1,50 per week als ‘klimgeld’. De gevangen haring werd zodra ze aan wal waren binnen 24 uur door de schipper onder de bemanning verdeeld. Dit was drie kantjes haring. Een kantje haring was bij de haringvisserij de aan boord gevulde ton met haring en zout. Aan wal werden de kantjes haring weer overgepakt in andere tonnen van verschillende grootte. Dit moest weer met haring aangevuld worden want door het zout kromp de inhoud van een kantje haring dus was een gepakte ton haring anders qua inhoud dan een kantje.
Logger VL 60 'Henny' geschilderd door Bertus Bakker
Aan boord van de logger was ook een boek aanwezig voor noodsituaties als een bemanningslid gewond raakte. Zodoende kon een schipper zich met dergelijke omstandigheden raad weten. Jan werd wel eens in Hollum door de dorpsgenoten gevraagd als ze een kwaal hadden. Hij wist wel raad en men ging liever niet naar de dokter. Dat kostte geld. Natuurlijk kwam het soms voor dat een bemanningslid door omstandigheden niet aan boord kon gaan. In zulke gevallen werd verwacht dat de overige bemanningsleden zijn afwezigheid opvingen door zijn werkzaamheden te verdelen. Dan werd het overgebleven gage naar rang van de functie onder de bemanning verdeeld. Indien een bemanningslid het waagde door zijn toedoen het schip bij vertrek te vertragen, werd als boete fl. 25,- van zijn gage ingehouden. Mocht er naar aanleiding van de aanmonstering geschillen tussen de schepeling en rederij voorkomen dan bemiddelde in spoedeisende gevallen de Waterschout. Hij kon een voorlopige beslissing geven zolang een arbiter nog geen andere uitspraak gedaan had. Een waterschout was een functionaris aan wie men de monsterrol voorlegde. Meestal vervulde in grote vissersplaatsen zoals Vlaardingen de commissaris van de politie deze functie. Hij oordeelde naar de richtlijnen die door de afdeling ‘Vlaardinger der Vereeniging ter bevordering der Nederlandsche Visscherij’ vastgelegd waren.
Jan zijn zwager Siept Wijnberg overleed op 45-jarge leeftijd in 1937
In 1920 is Jan weer als schipper van de partij maar van het jaar daarop, 1921 is geen monsterrol gevonden, terwijl hij wel in het rederijboekje van dat jaar vermeld staat. Waarschijnlijk heeft hij in datzelfde jaar nog per brief te horen gekregen dat de logger verkocht zou worden en er geen werk meer voor hem was. Uit het boek van zijn oudste zoon Dirk blijkt dat hij hier het nogal moeilijk mee heeft gehad. Op 6 oktober 1922 verkocht Johannes Warneke het schip voor fl. 4100,- aan P.D.N. Jonckheer van de Matex te Vlaardingen die het als opslagschip gebruikte. Hij verkocht het op 5 februari 1924 onderhands aan A. van der Toorn te Scheveningen die er als SCH.60 ‘Gerardina’ tot 1936 mee voer. Daarna werd de logger verkocht naar België waarna het spoor doodloopt. Aan boord van een logger was naast de gevangen haring nog ruimte voor wat proviand voor de bemanning en was er zout voor het pekelen van de haring.
In de jaren dat Jan niet op zee voer (1917, 1918 en 1922) hielp hij Amelander boeren een handje. Hij was de kostwinner van een groot gezin en ze hebben moeilijke tijden gekend. Zoon Dirk schreef hierover:
Toen de haringvisserij, waar mijn vader zo’n veertig jaren lang, vanaf jongen tot schipper, had gevaren, geen winst meer voor de reder opleverde, verkocht hij zijn schepen. Voor mijn vader en voor veel andere schippers, was er toen geen werk meer. Het was een harde klap voor hem, want zijn logger was alles voor hem. Om het brood voor zijn huishouden te verdienen, werkte hij toen voor de boeren. Met anderen, die ook jaren lang op de loggers hadden gevaren, groeven ze sloten en egaliseerden land. Dat dit voor deze mensen, die dit soort van werk nooit hadden gedaan, een onnoemelijk zwaar en ongewoon karwei was, kunt u wel begrijpen. Tien uur per dag stonden ze, met gebogen ruggen, met hun schoppen in de harde en taaie klei te graven. Hun handen zaten door dit ongewone werk vol blaren en kloven. Ik zie mijn vader zijn handen nog voor me. Grote witte blaren en kloven. ’s Morgens, voor hij weg ging, legde hij stukjes uitgeplozen bruine teertouw in de kloven.
Ook werd er veel gevist vanaf Ameland. Vervolgens gingen Jan zijn kinderen dan bij de deuren langs om vis te verkopen.
Werken op het land was zwaar. Dorsmachine met v. v. n. a. Wiebe Lublink, Douwe vd Laag, Klaas Engels, Jan Visser, Gribbert Dokter, Jan Bruin en Klaas Dokter.
Beurtdienst Ameland - Harlingen v.v.
Op 11 april 1922 begon Jan samen met zijn zwager en knecht Sypt een beurtdienst op Harlingen die ze tot het overlijden van Sypt in januari 1937 hebben gehad. Jan kocht de 'Bruinvis' uit Den Helder. Dit schip was de AL6 (Ameland 6) en stond bekend als ‘de Bolle’. Zijn zoon Dirk schreef het volgende over dit schip:
Zo kwam het dan ook, dat hij met een man, die vroeger beurtschipper op Harlingen was geweest, in gesprek kwam. Vader en hij kenden elkaar goed, want vader had in ik meen 1917 een poosje als knecht bij hem gevaren. Kort daarna heeft deze schipper zijn schip verkocht aan iemand uit Den Helder. Een jaar of vijf later kreeg hij bericht uit Den Helder, dat zijn gewezen schip weer te koop was. En in het gesprek dat ze toen samen hadden, raadde hij mijn vader aan, dat schip te kopen en net zoals hij dat had gedaan er een beurtdienst mee te beginnen. En nadat hij er met een oom van me over gesproken had, hebben ze samen dat schip gekocht. Ik heb toen, samen met vader en ome Siept, het schip uit Den Helder gehaald. Het was een stevig gebouwd houten schip, naar het model van een Lemsteraak. Volgens de meetbrief was hij vijfendertig ton groot. Aan lading namen we altijd hoogstens dertig ton mee. Het was een goede zeiler, vooral als we bij de wind voeren en er een flinke bries stond. De naam “Bolle” had hij waarschijnlijk te danken aan zijn brede forse boeg. Ik heb dit begin geschreven als een soort van voorwoord. Behalve een wekelijkse beurtdienst op Harlingen, haalden we ook andere vracht op, zoals bijvoorbeeld turf, steenkool, bouwsteen voor huizen en schuren en kalk en cement.
Soms deed hij ook Zwarte Haan aan. Op de foto rechts zien we een lamp van de Bolle die nu in het bezit van museum Sorgdrager is. Uiteindelijk waren twee beurtdiensten op Harlingen niet rendabel genoeg en stopte Jan in 1936 met zijn beurtdienst.
Beurtschipper J. Visser met voerman Nagtegaal, Hollum augustus 1929
Tot slot is het nog vermeldenswaard dat Jan regelmatig als schipper op de reddingboot heeft gevaren. Op een foto van de driesprong in Hollum bij een bezoek van koningin Wilhelmina en prins Hendrik in 1925 staat Jan op de reddingboot met een zwemvest aan. In zijn laatste levensjaren was Jan hartpatiënt. Op 22 juli 1945 overleed, Jan ‘de skipper’ zoals hij in volksmond werd genoemd, aan de gevolgen daarvan op 67-jarige leeftijd.
Bronnen:
- Gemeentearchief Ameland;
- Visserijmuseum Vlaardingen;
- Stadsarchief Vlaardingen.