Voorvader Jacob Hendriks inspireert Karel Oosterling tot schrijven boek over walvisvaart
Op de speurtocht naar zijn roots heeft Karel Oosterling uit Haarlem nooit kunnen bevroeden dat hij zou uitkomen bij Ameland en de walvisvaart. Hij was er meteen door gegrepen en verdiepte zich verder in zijn verleden. Met name de walvisvaart liet hem niet meer los, zijn bevindingen schreef hij op in het lijvige boekwerk De Walvisvaart in de 17e en 18e eeuw, waarover hij op 15 november een lezing hield in een volle zaal van Ons Hol in Hollum.
Voorzitter Meinte Bonthuis van de Ouwe Pôlle, die het boek al in bezit had, noemde het in zijn inleiding de ‘Bijbel van de walvisvaart’. Of het de wervende woorden van Bonthuis waren of het gloedvolle betoog van Oosterling, of beide, maar in een mum van tijd waren de tien meegebrachte exemplaren verkocht. Voor wie achter het net viste, geen nood. Het boek is te koop bij de boekhandels op Ameland, te bestellen bij bol.com en via de website van Oosterling, oudewalvisvaart.nl.
“Dit boek is het product van jarenlang zoeken”, begon Oosterling zijn lezing. Bij zijn speurtocht op Ameland kreeg hij assistentie van Pieter Jan en Tineke Borsch. Samen kwamen ze uit bij Jacob Hendriksz uit Buren, een van de weinige katholieke commandeurs. Hij heeft van 1724 tot 1761 gevaren op Groenland en Spitsbergen. Zijn zoon Hendrik werd in 1758 ook commandeur. Hij mat zich, samen met zijn broer Foppe, die eveneens commandeur was, de naam Oosterling aan terwijl de rest van de familie als Molenaar door het leven zou gaan.
Waarom de naam Oosterling? Het blijft gissen, maar Karel vermoedt dat het heeft te maken met de regio waar zijn voorouders visten. De meeste walvisvaarders bleven aan de westkant van Groenland, Oosterling was een van de weinigen die het ‘om den oost’ probeerden. Maar het zou ook kunnen omdat hij van een oostelijk eiland afkomstig was of omdat hij (mogelijk) de enige katholieke commandeur uit Buren was. Voor geen van deze hypotheses is bewijs.
In navolging van zijn voorvader Hendrik bezocht Karel tien jaar geleden Groenland. Dit jaar ging hij naar Spitsbergen. Tot zijn verbazing trof hij daar weinig aan wat herinnerde aan de tijd waarin Nederland zo’n dominante rol speelde in de walvisvaart.
Oosterling begon zijn speurtocht met de alfabetische namenlijst van de Groenlandse en Straat-Davisse walvisvaarders (de naam Spitsbergen werd toen nog niet gebruikt) van Gerret van Sante. Het was lastig zoeken want de namen van de commandeurs waren gerangschikt op voornaam, en de registratie is niet bepaald foutloos gegaan. Van Sante heeft alleen de vangst van de achttiende eeuw vermeld (terwijl de commerciële walvisvaart al omstreeks 1650 is begonnen) en dan alleen van de Groenlandse walvis, want die was interessant vanwege zijn vetgehalte. Andere vangsten, zoals potvissen, werden niet eens meegerekend.
De jacht op walvissen is uit noodzaak ontstaan. Misoogsten, oorlogen en een groeiende bevolking veroorzaakten toenemende tekorten aan oliën. Het nieuwe handelsproduct werd walvistraan.
Van 1612 tot 1803 waren er zo’n 2400 commandeurs in dienst van Hollandse rederijen, van wie 146 afkomstig van Ameland. Daarnaast dienden nog eens 17 Amelanders voor rederijen in het Duitse Hamburg. De Amelanders waren overwegend doopsgezind en voeren vooral op Groenland. Toch was de koopvaardij destijds voor Ameland van meer importantie. In het jaar 1731 passeerden 62 Amelander commandeurs de Sont en 23 gingen ter walvisvaart. Rennert Jansz Ney voer tot 1817 en was daarmee de laatste commandeur met Amelander roots.
Er zijn 1540 tochten met een Amelander commandeur naar de Noordelijke IJszee gemaakt. Hans Barendsz was de Amelander met de meeste tochten: 43. De eerste tochten naar Spitsbergen waren pas in 1718. Joris Hendriksz Pronk is de enige Amelander commandeur met een andere bestemming: Nova Zembla (1719).
Jacob Hendriksz maakte in 1728 zijn eerste tocht met het schip met de bijzondere naam De Brandende Kaars. Hij maakte 34 tochten en ving 149 walvissen. In 1758 trad zoon Hendrik Jacobsz in zijn voetsporen.
Naast de commandeur waren er meer Amelanders op een schip. A.B. van Deinse schrijft dat met Driekoningen (6 januari) in het walvisvaarthuis in Buren (dat moet wel de woning van Jacob Hendriksz zijn geweest) de bemanningsleden werden geselecteerd. Amelanders die in 1757 en 1758 met Jacob Hendriksz meegingen waren onder meer Hendrik Hoogeveen (chirurgijn), Cornelis Mets (schieman), Teunis Cornelisz Roos (bootsman), Lourens Leenderts (kok) en de matrozen Pieter Tjeerts, Cornelis Janse(n) en Hendrik Smit.
Naast de walvisvangst was er een levendige ruilhandel met de bewoners van Groenland, de Inuits. De Hollanders verhandelden goederen als hemden, koperen ketels en pannen, tinnen borden en schotels, houtwaren, messen, en later vuurwapens en sterke drank voor rendier-, vossen- en robbenvellen, robben- en walvisspek, traan, walvisbaard en walrustanden.
De Nederlanders hadden niet alleen met de Inuits te maken, maar ook met de nieuwe overheersers, de Denen. Diverse conflicten zijn uitgevochten en bij een daarvan, op 6 juli 1739 sneuvelden Gerben Pieters en Klaas Wopkes van Ameland. Het leidde het einde in van de invloed van de Nederlanders op Groenland. Niet alleen stopte de jacht op walvissen, ook de handel met de Inuits was voorbij.
Dat wilde niet zeggen dat de Amelanders daarna niet meer handelden. Want hoewel de walvisvaart meer tot de verbeelding spreekt, waren de meester Amelanders actief in de koopvaardij op de Oostzee. Wellicht verklaart dat gegeven het grote aantal Amelander commandeurs dat actief was voor een Hamburger reder.