Amelander archiefschatten 11: De Duitse Keizer aast op Ameland
Archieven stoffig en saai? Zeker niet! In archieven worden unieke historische documenten bewaard die spannende, verdrietige of vrolijke verhalen vertellen. Historicus en archivaris Vincent Robijn speurt samen met zijn echtgenote Marieke, ook historicus, naar Amelander archiefschatten aan de wal. Door heel het land zijn bijzondere documenten over Ameland te vinden: zelfs in Zeeland worden stukken bewaard van lang geleden, toen de Keizer van het Duitse Rijk zijn oog op Ameland had laten vallen...
Archiefstukken kunnen allerlei verhalen vertellen: het zijn niet alleen de oude teksten die we proberen te ontcijferen, maar ook de documenten zelf. Wie bewaarde deze stukken en waarom? Hoe zijn ze eeuwenlang behouden gebleven en uiteindelijk in dit archief terecht gekomen? De 17e-eeuwse stukken over Ameland die we in het Zeeuws Archief in Middelburg aantreffen, hebben een bijzondere weg afgelegd. Het is een dossier in een omvangrijk archief van een welgestelde Zeeuwse familie, Van Citters. Generaties lang speelde deze familie een invloedrijke rol in de handel en het bestuur. Bij een overlijden werden alle papieren - brieven, vergaderstukken, belastingzaken - doorgegeven aan de volgende generatie. Uiteindelijk kwam het enorme familie-archief in de 19e eeuw in het openbaar archief van Middelburg terecht.
Door Marieke Robijn-Voorn
'Gedrukt door de massa'
De Zeeuwse archivaris van destijds had geen eenvoudige opgave. Hij verzuchtte dat hij het de familie Van Citters niet kwalijk kon nemen: als de papieren in 'een sterfhuis' opgeruimd moesten worden, waren de nazaten ongetwijfeld 'gedrukt door de massa, waarvoor zij kwamen te staan.' De heren Van Citters waren niet alleen kooplieden en bestuurders die stukken voor hun werk nodig hadden, maar ook liefhebbers en verzamelaars van historische documenten, die ze voor hun collectie aankochten. Hun archief gaat terug tot de 12e eeuw en omvat tientallen onderwerpen. De ene Van Citters bracht een ordening aan, die een ander vervolgens weer halfslachtig veranderde of helemaal overhoop haalde.
De Zeeuwse archivaris die het familie-archief moest ontsluiten voor het publiek, had er zijn handen aan vol. De laatste erfgenaam, Jacob Verheye van Citters, die de gehele collectie aan het openbaar archief schonk, had geprobeerd een zekere ordening aan te brengen. Hij had alle papieren van zichzelf, zijn vader en grootvader per onderwerp gebundeld. De archivaris moest tot zijn spijt concluderen dat Jacob regelmatig was blijven steken in zijn werk 'bij het aanbrengen van den titel met potlood' en dat allerlei stukken 'verloren zijn gegaan of verdwaald'. Maar wat erger was: ook deze Van Citters bracht de ordening niet ten einde, 'zoodat eene omvangrijke massa Varia en Gemengde Zaken den gebruiker blijven tarten.'
Caspar van Citters (1674-1734), onder meer bestuurder van Middelburg, secretaris van de Staten van Zeeland en tenslotte raadspensionaris. Deze man bewaarde allerlei historische en actuele documenten van zichzelf en zijn familie: hij was de grondlegger van het omvangrijke familie-archief.
Amelander zaak in Zeeland
En laat nu net, in deze 'massa Varia en Gemengde Zaken' een dossier over Ameland te vinden zijn. Een stapeltje bestuurlijke stukken uit 1637, nog tijdens de voortslepende oorlog met Spanje. Tijdens deze
oorlog, die tachtig jaar zou duren, werd de basis gelegd voor ons land. Verschillende provincies in de Lage Landen verenigden zich in een Republiek en vochten tegen de Spaanse overheersing. De belangen van deze provincies lagen lang niet altijd op een lijn. Om samen sterk te staan, organiseerden de provinciale bestuurders zich in de Staten Generaal: de hoogste macht in de Republiek. Iedere provincie had hier een gelijke stem, hoe groot of klein ook. En zo komt het dat in Zeeland gesproken werd over een zaak aan de andere kant van het land: Ameland.
De Amelander zaak beroerde als eerste de gemoederen in Friesland en Holland: deze provincies waren rechtstreeks betrokken bij het conflict. De aanleiding was een familieruzie onder de adellijke Cammingha's, die het eiland al eeuwenlang bestuurden. Een aangetrouwde zwager voelde zich tekort gedaan bij de verdeling van een erfenis en broedde op een plan om Ameland van de Cammingha's af te pakken. Tot zover lijkt het geen zaak van landsbelang - meer het beruchte geruzie als het in een familie om geld en bezit gaat. Maar de zwager, Ernst von Zuhm, een kapitein-majoor afkomstig uit Pommeren, wendde zich tot de Keizer van het Duitse Rijk. De grote, vorstelijke buur van de kleine, opstandige Republiek der Verenigde Nederlanden...
Heilige Roomse Rijk
Het Duitse Rijk heette in die tijd het 'Heilige Roomse Rijk': het werd gezien als opvolger van het Romeinse Rijk, onder een Keizer die - zo geloofde men - zijn macht van God ontvangen had. Ernst von Zuhm trok naar het hof van de Keizer in Wenen om hem ervan te overtuigen dat Ameland altijd tot dit Heilige Roomse Rijk behoord had en dat het de hoogste tijd was dit bezit bij de Cammingha's op te eisen. Wellicht had de Cammingha-familie het eiland ooit officieel in leen gekregen van één van de Heilige voorgangers van de Keizer, maar daar was nooit meer iets over gezegd of geschreven, laat staan dat de Cammingha's ooit voor hun leenrecht betaald hadden. Kortom: de Keizer moest dit bezit terugnemen en aan een verstandige partij overdragen. Uiteraard: aan kapitein-majoor Von Zuhm.
Bij zijn aankomst in Wenen in 1636 zocht Von Zuhm eerst naar een bondgenoot. Hij benaderde de diplomaat van de Verenigde Nederlanden in Wenen, Foppe van Aitzema. Deze Fries had goede contacten aan het Keizerlijk Hof - sterker nog, hij werd geregeld vanuit de Nederlanden gewaarschuwd dat hij niet al te vriendelijke banden moest onderhouden met de katholieke Duitsers. En nu bepleitte Aitzema bij de Keizer de zaak van Von Zuhm. De heren kregen niet direct hun zin: eerst werd Pieter van Cammingha, op dat moment heerser van Ameland, uitgenodigd aan het Hof om zich voor de Keizer te verantwoorden. Maar Pieter vond dat hij niets te verantwoorden had en bleef thuis, in zijn slot te Ballum. Voor de Keizer was dat bewijs genoeg: Ameland was Keizerlijk bezit en de Cammingha's respecteerden dat overduidelijk niet, dus ging de leen van het eiland bij Keizerlijk bevel over naar Von Zuhm.
Cammingha en de Nederlanden
Misschien dacht Von Zuhm dat het vanaf dat moment eenvoudig zou zijn: hij zou van Wenen naar Ameland reizen en het bestuur van het eiland op Keizerlijk bevel overnemen. Maar Pieter van Cammingha had niet stil gezeten. Hij zocht steun bij de Nederlanden, om te beginnen bij Friesland. Een hoge Friese bestuurder stuurde begin 1637 een brief over de Amelander zaak naar de Staten Generaal - en die brief treffen we aan in het Zeeuws Archief. 'De Hooge ende Mogende Heeren' worden
opgeroepen de heer van Ameland, 'alhier van treffelijcken Adel ende geslachte gesproten', te helpen. De brief beschrijft hoe 'eenigen eijgen-baetsuchtige personen' het eiland met hulp van de Duitse Keizer in bezit denken te krijgen. Dit is allereerst een krenking van de eeuwenoude rechten van een adellijke familie, maar bovenal zijn 'alle onheijlen' en 'seer quade gevolgen' te verwachten als Ameland onder invloed van het Duitse Rijk zou komen. Over de diplomaat Foppe van Aitzema gingen in die tijd allerlei geruchten, zo zou hij 90.000 rijksdaalders hebben aangenomen van Spanje, de aartsvijand van de Nederlanden. Aitzema vluchtte uiteindelijk uit Wenen en stierf eind 1637.
De Staten van Holland gaven opdracht voor een onafhankelijk onderzoek naar het eigendom van Ameland door de 'Kamer van de Rekeninge', de voorloper van de huidige Rekenkamer. Ook dit rapport treffen we in het Zeeuws Archief aan. De onderzoekers waren op hun beurt in de archieven gedoken: het resultaat was een ingewikkeld juridisch relaas dat eeuwen terug ging, tot een telg uit de Duitse Keizerlijke familie in de 14e eeuw. Hoe dan ook, de Rekenkamer concludeerde dat de Cammingha's het eiland al eeuwenlang beheerden en bestuurden. Officieel zou de opbrengst van alle aangespoelde goederen - de 'Zeevond' - en alle tolbetalingen afgedragen moeten worden aan de graven van Holland, maar dat was nooit gebeurd. Wel betaalden de inwoners van Ameland jaarlijks acht gouden munten, waarvoor men 'henluijden vrij en ongemoeit laet varen op zee' en 'rustelijk en vredelijk laet blijven sitten'. Verder behoorde alles op het eiland - 'van putten tot galghen, in laagen en hoogen' - tot de vrije erfheerlijkheid Ameland, in handen van de Cammingha's.
Kaart uit de jaren 1630 van Ameland, Terschelling, Vlieland en Friesland.
'Ten meesten dienste' van Holland
Vervolgens vergaderden de Staten van Holland drie dagen over de zaak Ameland: ook deze verslagen zijn in Zeeland na te lezen. Opgeroepen werden twee Hollandse bestuurders, die het met Von Zuhm op een akkoord gegooid hadden. De ene heer was Simon van Beaumont, afkomstig uit een familie van hoge ambtenaren en notabelen. Hij was bestuurder in Middelburg, Dordrecht en Rotterdam en lid van de Staten van Holland en Zeeland. Beaumont nam geregeld deel aan diplomatieke missies in het buitenland, onder meer in het Duitse Rijk. Een heer van stand, een dichter bovendien, die zich met een netelige kwestie had ingelaten... De andere heer was Antonie Oetgens van Waveren, luitenant van de Amsterdamse schutterij en burgemeester van de stad. Ook hij kwam uit een invloedrijke familie: zijn vader was maar liefst tien keer benoemd tot burgemeester van Amsterdam. Net als Beaumont ging ook Van Waveren geregeld als gezant naar het buitenland: wellicht hebben de beide heren Von Zuhm zo leren kennen.
Beaumont en Van Waveren waren flink geschrokken van het tumult dat hun samenwerking met Von Zuhm had veroorzaakt. De heren verklaarden voor de Staten van Holland dat zij geen enkel kwaad in de zin hadden. Van de Duitse Keizer zouden ze beide 1/4 deel van Ameland krijgen. Dat hadden ze kunnen afwijzen, maar dan had geen enkele bestuurder van Holland enige zeggenschap over het eiland gehad. Het belang van Holland was alles wat de heren op het oog hadden: 'omme het Eijlant Amelandt ten meesten dienste van de Provincie van Hollant te gebruijcken'. Helaas waren hun goede intenties door iedereen 'misduijt'.
Brief aan Spanje
De Staten van Holland namen de zaak hoog op. Het Duitse Rijk was niet alleen een machtige, katholieke buurman van de jonge protestantse Republiek: de Keizer was bovendien verwant aan de Spaanse koninklijke familie - de overheersers met wie nog altijd een felle strijd om de onafhankelijkheid werd gevoerd. Inmiddels was een brief opgedoken over de Amelander zaak van de Duitse Keizer aan zijn neef, de Spaanse landvoogd van de Nederlanden. In het archief van de familie Van Citters is een kopie bewaard gebleven, gedateerd mei 1637, overgeschreven van het origineel van oktober 1636. De brief is in het Latijn, dat gaat ons kunnen te boven. Door een prachtig toeval komt de vertaling toch op ons pad. Een paar weken na ons bezoek aan Middelburg deelt Jaap Boersma uit Hollum met ons, dat hij op een veiling een 17e eeuws-document over Ameland heeft gekocht: of wij er wijs uit kunnen? Het is een Nederlandse vertaling van de brief! Gedrukt in Amsterdam in 1637: de inhoud baarde kennelijk zo'n opzien dat de brief is uitgegeven en landelijk verspreid.
De Duitse Keizer schreef aan zijn 'lieve neef ende verwant', de Spaanse landvoogd van de Nederlanden, dat hij eigenaar bleek te zijn van 'een Eylandt op de grenzen van West-Vrieslandt, genaemt A M E L A N D T.' De heersers van dit eiland hadden hun relatie met het Duitse Rijk verwaarloosd, dus had hij besloten het aan nieuwe vazallen toe te kennen - Von Zuhm en de zijnen. De Keizer had alle vertrouwen in deze mannen, 'welckes diensten, trouwe ende ghehoorzaemheydt wy betrouwen veel profijtelijcker in het Roomsche Rijck te sullen zijn.' De Keizer had verder begrepen, dat het Spaanse Koningshuis aan Ameland de neutraliteit had verleend in de oorlog met de Nederlanden. Hij verzocht zijn neef dan ook 'seer vriendelijcken' dit voorrecht aan de nieuwe vazallen te verlenen: van hun 'danckbaerheydt ende goede gheneghentheydt' kon de Spaanse landvoogd verzekerd zijn.
Deze brief werd de heren Beaumont en Van Waveren in de Nederlanden zeer kwalijk genomen. Heulen met de Spaanse vijand! De beide heren verklaarden voor de Staten van Holland niets van deze brief te weten. Dat moest Von Zuhm geregeld hebben, zonder hun toestemming. Hun goede naam was te grabbel gegooid: alle correspondentie over de Amelander zaak was inmiddels openbaar. Niet alleen de brief aan de Spaanse landvoogd - de vondst van Jaap Boersma - ook andere geschriften waren gedrukt en verspreid, zoals een keizerlijke brief over de 'Inhuldingh' van de nieuwe vazal-heren van Ameland. In de hele Republiek waren pamfletten over de zaak verschenen, waarin de heren belachelijk werden gemaakt. Zo is één van deze pamfletten bewaard door een welgestelde Gelderse familie en nu in te zien bij het Gelders Archief. Gelre was in die tijd oorlogsgebied, op de grens met het Spaanse Rijk. Een paar jaar eerder hadden de legers van Oranje-Nassau het zuiden van Gelre veroverd op de Spanjaarden - en weer verloren. De Amelander zaak stond ook hier in de belangstelling. Beaumont en Van Waveren gingen in de tegenaanval en riepen de Staten van Holland op alle lasterlijke pamfletten te verbieden.
Middelburg in de Gouden Eeuw: een oorlogsschip vertrekt uit de haven (begin 17e eeuw).
Een onschuldig man
Op de derde dag van de vergadering meldde de heer François van Aerssen, heer van Sommelsdijk, zich bij de Staten van Holland. Van Aerssen was een van de machtigste mannen van de Nederlanden: raadspensionaris van Holland en Zeeland en diplomaat van de Republiek. Al op jonge leeftijd was hij als gezant in Frankrijk aangesteld. Vandaar maakte hij snel carriere: hij werd de vaste adviseur van de stadhouders Maurits en Frederik Hendrik, beide halfbroers van Willem van Oranje. Nu stond Van Aerssen voor de Staten van Holland omdat geruchten de ronde deden dat ook hij van de Amelander zaak had willen profiteren: Beaumont en Van Waveren zouden hem 1/5 deel van het eiland beloofd hebben.
Inderdaad waren de beide heren bij hem op bezoek geweest, op een zondag rond de klok van twaalf, een paar weken geleden. Van Aerssen had geadviseerd alle brieven van de Duitse Keizer over Ameland aan de Staten van Holland te overleggen, om 'achterklap' te voorkomen. Vooral de brief aan de Spaanse landvoogd zou door velen 'aenstotelijk' gevonden kunnen worden. Beaumont en Van Waveren hadden zijn advies afgewezen. Ze wilden niet meteen de openbaarheid opzoeken, ze wilden deze zaak eerst met een aantal hoge heren bespreken. Volgens Van Aerssen riskeerden de heren grote 'swaricheijt'. Op geen enkel moment had Van Aerssen aangegeven een deel van het eiland te willen bemachtigen: 'daar heeft hij niet eens aan gedacht noch reden kunnen bedenken waarom hij zulks zoude begeren, hebbende genoeg om eerlijk te leven, zonder zich te moeten verrijken.'
Van Aerssen eiste van de Staten van Holland een akte van onschuld in de Amelander zaak. Beaumont en Van Waveren verklaarden gehaast dat dit gerucht niet van hen kwam, zij hadden geen enkele intentie Van Aerssen te beschuldigen. Ze hadden alleen advies willen vragen aan 'eene van de voornaamste en oudste van de regeringe'. De Staten van Holland verleenden Van Aerssen zijn onschuld en besloten dat nader onderzoek moest plaatsvinden. Wellicht waren er documenten of personen die 'meerder licht totte saecke sullen kunnen geven'. Beaumont en Van Waveren waren gerespecteerde bestuurders uit invloedrijke families, over wie men niet licht wilde oordelen. De beide heren kozen al gauw de veilige weg en lieten hun claim op Ameland varen.
François van Aerssen (1572-1641), heer van Sommelsdijk, stond bekend als een bekwaam en onbuigzaam bestuurder. Van Aerssen verweerde zich fel tegen het gerucht dat hij een deel van Ameland had willen bemachtigen.
Aanvallen op Ameland
De Duitse Keizer gaf niet zo snel op. Over een periode van tientallen jaren bleef hij samen met Von Zuhm proberen Ameland in bezit te krijgen. De Keizer vaardigde steeds opnieuw bevelen uit aan de Cammingha’s om het eiland te verlaten. Er werd zelfs een nachtelijke aanval beraamd vanaf de Duitse kust, maar die werd met hulp van Friese soldaten afgeslagen. Uiteindelijk verklaarde de Keizer dat de Amelanders, als ze Von Zuhm niet als nieuwe heerser zouden erkennen, alle rechten op handel met het Duitse Rijk zouden verliezen. Steeds opnieuw namen de Nederlanden het voor de Cammingha's op. In 1676 stuurde de Duitse Keizer opnieuw troepen naar Ameland. De oorlogsschepen werden op tijd opgemerkt en Friesland zond 250 soldaten om het eiland te beschermen. De keizerlijke troepen lagen al bij Schiermonnikoog, maar dropen onverrichter zake af.
De Nederlanden hadden tachtig jaar oorlog gevoerd met het Spaanse Rijk om hun onafhankelijkheid: ze keken wel uit om nu het Duitse Rijk via Ameland binnen te laten. Een periode van grote welvaart was aangebroken, met name voor Holland en Zeeland. Amsterdam en Middelburg waren de grootste havensteden van de Republiek. Samen hadden ze de meeste macht binnen de Verenigde Oost-Indische Compagnie, die de lucratieve overzeese handel bestierde. De economische en politieke belangen waren enorm: Holland en Zeeland hielden nauwlettend alles in de gaten wat hun belangen zou kunnen schaden.
En zo bemoeiden Zeeuwse bestuurders, waaronder een voorvader Van Citters, zich met de Amelander zaak. Zoals dat gaat, nam deze man vergaderstukken van zijn werk mee naar huis - de Zeeuwse archivaris zou later verzuchten dat 'naar de tegenwoordig geldende opvattingen althans een belangrijk deel in de openbare archieven had moeten terugkeeren.' Maar in die tijd dacht men daar anders over: bestuurlijke stukken werden bewaard en doorgegeven aan de volgende generatie, zodat die 'omtrent regeeringszaken eene kennis kon opdoen, welke het gemis aan ervaring eenigermate kon vergoeden.' En zo eindigden deze stukken over Ameland - bijna 400 jaar oud - uiteindelijk in een keurig mapje bij elkaar. Voor ons een geluk: tussen de officiële papieren van de Staten zal deze archiefschat bedolven zijn onder honderden andere staatszaken.
Oranje-Nassau
In 1680 - vier jaar na de zoveelste poging van de Duitse Keizer Ameland in te nemen - stierf de laatste Cammingha kinderloos. Zijn moeder Rixt van Donia kreeg het eiland in handen maar overleed een jaar later. Uiteindelijk kocht Amalia von Anhalt-Dessau de vrije erfheerlijkheid Ameland in 1704 voor haar zoon Johan Willem Friso: prins van Oranje-Nassau, afstammeling van Willem van Oranje. De prins stierf zeven jaar later: zijn zoon erfde het eiland en werd bovendien vorst van Oranje-Nassau: de eerste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De band tussen Ameland en de Nederlanden was stevig aangehaald: de Duitse Keizer zou zich nooit meer laten horen.
Dit artikel is afkomstig uit een eerdere uitgave van magazine De Amelander en is met toestemming van de redactie geplaatst. © De Amelander