Hidde Dirks Kat (1747-1824)
Hidde Dirks Kat (1747-1824) was commandeur op de noordelijke walvisvaart. Hij voer voor een Hamburgse reder 1771 - 1777. In de zomer van 1777 raakten 14 walvisvaarders vast in het ijs bij de oostkust van Groenland. Een voor een werden de schepen verpletterd door het kruiende ijs. Ook de tweemast brik "Juffrouw Klara" van Commandeur Kat. Toen het schip kapot was moest de bemanning het schip verlaten zij moesten toen via het ijs naar de kust van Groenland vluchten. Na vele ontberingen en verliezen van mensenlevens werd het restant van de bemanning gered door eskimo's. De geredden zijn opgevangen en verzorgd door de eskimo's. De geredden hebben overwinterd in de Deense kolonie Frederiks Hoop. In september 1778 was Kat met zijn overgebleven bemanningsleden weer terug op Ameland. Doordat Kat een dagboek heeft geschreven van deze rampreis is hij de bekenste Commandeur van Ameland. In de 5 jaar heeft hij 9 walvissen gevangen. Deze ramp heeft aan meer dan 300 bemanningsleden gekost.
Hij is bekend om zijn dagboek over het rampjaar 1777 toen tien schepen door het ijs geraakt werden en er maar enkele mensen door eskimo's gered konden worden. Van de 450 walvisvaarders kwamen er 310 om. Kat woonde in zijn laatste levensjaren bij zijn nicht Meinke Cornelis Kat in.
Op de begraafplaats bij de hervormde kerk staat nog steeds zijn eenvoudige grafsteen met de tekst "H.D. Kat" er op. Deze steen is een monument. Ook is er een standbeeld van Hidde Dirks Kat voor het verzorgcentrum De Stelp in Hollum dat door Frans Ram gemaakt is. Het beeld wijst richting de plek waar Hidde Dirks Kat vroeger gewoond heeft.
Deze brief schreef Hidde Dirks Kat in 1778 aan zijn vrouw Jantje Jans toen hij in de Straat Davis was. Het geeft een indruk van wat hij op zo'n reis beleefde.
Trivia:
- Hidde Dirks Kat woog in 1813 maar liefst 303 pond (ruim 150 kilo). Hij was dus erg welvarend...
- Het volgende gedicht over hem en het rampjaar 1777 is overgeleverd:
'Wat zeeman, die de kiel naar ’t barre Noorden stuurde,
Bestond er ooit op aard, die zoveel ramps verduurde,
Als Kat, de fiere Kat, die ’s lijdens beker heeft,
Tot aan den boôm geleêgd,
en toch, God dank! Nog leeft.'