Sextant
Het sextant
De zeevaarder van nu kan dankzij GPS op elk moment van de dag zijn exacte positie op de wereldzeeën bepalen. De eerste zeevaarders moesten op basis van kennis van stromingen en heersende windrichtingen, en door naar de sterren te kijken, maar hopen dat zij uitkwamen op de plek van de bestemming.
Met de uitvinding van de Jakobsstaf in de 14e eeuw, een houten gradenboog, kon de zeeman de hoek van hemellichamen ten opzichte van de horizon meten om te zien op welke breedtegraad hij zich bevond. Wel moest hij door een gegist bestek bij te houden - grofweg de op het scheepslog afgelegde afstand in zeemijlen en de gevaren kompaskoers - nog steeds gissen op welke meridiaan, de positie op de kaart in noord-zuidrichting, zijn schip zich bevond.
De uitvinding van het sextant rond 1730 maakte het navigeren een stuk gemakkelijker. Wanneer de navigator om klokslag 12 uur zijn sextant op de zon richtte, een hoekmeting deed en op de kalender keek welke dag het was, kon hij zijn positie op de meridiaan min of meer exact berekenen. Door daarna poolshoogte te nemen, het meten van de hoek van de horizon ten opzichte van de Poolster, wist hij op welke breedtegraad hij voer. Et voilà, hij was op de plek waar de lijnen elkaar kruisen. Het was nog niet zo nauwkeurig als met GPS, maar het scheelde niet veel.